om01basicoperation0080

Er zijn andere functies voor het aanpassen van de balans tussen partijen binnen de performance of voor het snel overschakelen naar verschillende groepen instellingen die vooraf voor de knoppen zijn geregistreerd.

Met de Mix-functie kunt u de balans tussen de partijen aanpassen.
De pan-, volume- en andere instellingen voor alle partijen worden op één scherm weergegeven, zodat u de Mixing-parameters voor de performance gemakkelijk kunt aanpassen.

1Tik om het scherm te openen vanuit [PERFORMANCE] → Mixing.

Het scherm Mixing wordt weergegeven.

(1)Hoofdcategorie voor elke partij
(2)Van weergave wisselen voor Solo, Mute en Keyboard Control
(3)Schakelen tussen de weergaven 3-band EQ en 2-band EQ
(4)EQ voor elke partij
(5)Parameters voor elke partij
(6)Overschakelen naar weergave voor 16 partijen
(7)Weergave audiopartij (weergave van 16 partijen niet getoond)
Met de audiopartij kunt u de parameters instellen voor de audio-ingang van de A/D INPUT-aansluitingen en de [USB TO HOST]-aansluiting (digitale* partij).
* Verwijst naar de audio die is ingesteld op Digital L/R in audiokanalen.
2Selecteer een parameter met behulp van de PART-knoppen of cursorknoppen op het bovenpaneel, of tik op de pictogrammen en knoppen op het scherm.
3 Wijzig de waarde met behulp van de datadraaiknop of de relevante Display-knop.

Als u de waarde heel nauwkeurig wilt aanpassen, drukt u op de knop [EDIT/] terwijl het Mixing-scherm wordt weergegeven, om het scherm Edit te openen.

De scène is een 'momentopname' van verschillende instellingen, zoals het arpeggiotype, het Motion Sequence-type en de partijparameters. Door verschillende scènes te registreren onder elk van de acht SCENE-knoppen, kunt u de SCENE-knoppen gebruiken om verschillende instellingen onmiddellijk op te roepen.
Dit zou bijvoorbeeld handig zijn als u alleen de typen arpeggio en motion sequence wilt wijzigen, zonder de performance te wijzigen, om de voortgang van een song te volgen of om een ​​ander aspect van een performance naar voren te brengen.

1Open het scherm vanuit [PERFORMANCE] → Scene.

Het scherm Scene wordt weergegeven.

(1)Scene-tabblad
(2)Geheugenschakelaar
(3)Instellingen voor het tabblad

Als de Memorize switch (geheugenschakelaar) op On staat, verschijnen de parameters voor de functie op het scherm.

2Stel scènes 1 tot 8 in.

De functies waarvoor Memory (geheugenschakelaar) is ingesteld op On, worden geregistreerd onder de geselecteerde SCENE-knop.
De zojuist ingestelde scène wordt nu actief als u op de juiste SCENE-knop drukt.

3Druk op de knop [STORE] om de scène-instellingen in de performance op te slaan.
LET OP

Zorg ervoor dat u de scène-instellingen die u zojuist hebt bewerkt, opslaat (Store) voordat u naar een andere performance overschakelt of het instrument uitschakelt. Als u de opslagbewerking Store niet uitvoert, gaan de scène-instellingen verloren.

Als een parameter die voor een scène kan worden geregistreerd al aan een knop of schuifregelaar is toegewezen, verplaatst u de knop of de schuifregelaar. Vervolgens houdt u tegelijk de knop [SHIFT] ingedrukt en drukt u op de knop [SCENE]. Daarna drukt u op de knop [STORE] om de scène-instellingen in de performance op te slaan.