Op het Common Edit-scherm kunt u de parameters voor de gehele performance bewerken, evenals de parameters voor de audiopartij.
Op het scherm Perf Settings kunt u algemene parameters voor de performance instellen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → General/Pitch → Perf Settings

Sub Category
Stelt de hoofd- en subcategorie van de geselecteerde performance in. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
U kunt de performance die u bewerkt onder een nieuwe naam opslaan. Deze naam mag uit maximaal 20 alfanumerieke tekens bestaan.
Als u op de naam tikt, wordt het schermtoetsenbord opgeroepen, zodat u een naam kunt invoeren.
Stelt een MC-vlag in voor de geselecteerde performance.
Indien ingesteld op On, verschijnt MC flag op het Performance scherm. Op het scherm Performance Category Search wordt de performance gefilterd op het MC-attribuut. Instellingen: Off, On
Stelt het volume in van de geselecteerde performance. Instellingen: 0-127
Stelt de pan in van de geselecteerde performance. Instellingen: L63-C-R63
Stelt het uitgangsniveau (Return Level) in van de signalen die door het Variation-effect worden verwerkt. Instellingen: 0−127
Stelt het uitgangsniveau (Return Level) in van de signalen die door het Reverb-effect worden verwerkt. Instellingen: 0-127
Zet Portamento aan of uit voor partijen waarvoor de Portamento Part Sw op On is ingesteld.
Deze schakelaar is gekoppeld aan de [PORTAMENTO]-knop op het bovenpaneel. Instellingen: Off, On
Stelt de tijdsduur (of snelheid) in voor de toonhoogteovergang van Portamento.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de portamento-tijd van de partij. Instellingen: −64−+63
Op het USB Monitor-scherm kunt u het volume aanpassen van de audiosignalen die worden ingevoerd via de [USB TO HOST]-aansluitingen.
Wanneer u op USB Volume in de Audio Signal Flow tikt, wordt de cursor verplaatst naar USB Volume op het Audio I/O-scherm.
USB Main Monitor Volume en USB Assign Monitor Volume worden opgeslagen in de performance.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → General/Pitch → USB Monitor

Hiermee past u het volume van de audiosignaalinvoer aan van de [USB TO HOST]-aansluiting en de uitvoer naar de OUTPUT-aansluitingen. Instellingen: 0-127
Hiermee past u het volume van de audiosignaalinvoer aan van de [USB TO HOST]-aansluiting en de uitvoer naar de ASSIGNABLE OUTPUT (BALANCED)-aansluitingen. Instellingen: 0−127
Hiermee opent u het Audio I/O-scherm.
Hetzelfde scherm kan worden geopend vanuit [UTILITY] → Settings → Audio I/O.
Op het Pitch-scherm kunt u de toonhoogte-instellingen maken.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → General/Pitch → Pitch
- [SHIFT] + [PORTAMENTO]

Past de toonhoogte aan in stappen van een halve toon. Instellingen: -48-+0-+48
Past de toonhoogte van de partij aan in stappen van 0,1 Hz.
Door de toonhoogte iets te verschuiven, kunt u het geluid ontstemmen. Instellingen: −12,8Hz−+0,0Hz−+12,7Hz
Past de toonhoogte van de normale partij in de performance aan in halve tonen. Deze instelling wordt niet toegepast op het drumgedeelte. Instellingen: -48-+0-+48

Mono / Poly wordt niet weergegeven voor de drumpartij.
Upper (Pitch Bend Upper)
Stelt het bereik in van de veranderingen die met het pitchbendwiel worden gecreëerd in halve tonen. Instellingen: -48-+0-+24
Stelt de toongeneratiemodus voor het toetsenbord in.
Mono wordt alleen gebruikt voor enkele noten en Poly wordt gebruikt om verschillende noten gelijktijdig te spelen. Instellingen: Mono, Poly
Opent het scherm Control Assign voor Common Edit.

Sw, Mode, Time en Time Mode worden niet weergegeven voor de drumpartij.
Schakelt de weergave tussen partijen 1 tot en met 8 en partijen 9 tot en met 16.
Stelt in dat Portamento wordt toegepast op partijen waarbij de Portamento Part Switch op On staat.
Deze schakelaar is gekoppeld aan de [PORTAMENTO]-knop op het bovenpaneel. Instellingen: Off, On
Stelt de tijdsduur (of snelheid) in voor de toonhoogteovergang van Portamento.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de portamento-tijd van de partij. Instellingen: -64-+63
De partijen in dezelfde groep krijgen dezelfde toonhoogte.
Dit is handig als u Portamento op een gelaagd geluid wilt toepassen of dezelfde micro-tuning-instellingen voor meerdere partijen tegelijk wilt hebben.
Schakelt Portamento voor de partij in of uit. Instellingen: Off, On
Stelt in hoe Portamento wordt toegepast door de manier waarop u het toetsenbord bespeelt. Instellingen: Fingered, Full-time
Fingered: portamento wordt alleen toegepast als u legato speelt (de volgende noot speelt voordat u de vorige noot loslaat).
Full-time: Portamento wordt op alle noten toegepast.
Stelt de tijdsduur (of snelheid) in voor de toonhoogteovergang van Portamento voor de partij. Instellingen: 0-127
Hiermee stelt u in hoe de toonhoogte verandert binnen een tijdsbestek. Instellingen: Rate 1, Time 1, Rate 2, Time 2
Rate 1: de toonhoogte verandert met een opgegeven snelheid.
Time 1: de toonhoogte verandert op een opgegeven tijdstip.
Rate 2: de toonhoogte verandert met een opgegeven snelheid binnen een octaaf.
Time 2: de toonhoogte verandert op een opgegeven tijdstip binnen een octaaf.

Micro Tuning Name en Root worden niet weergegeven voor de drumpartij.
Stelt het fijnstemmen (temperament) voor de partij in. Instellingen: Equal Temperament, Pure Major, Pure Minor, Werckmeister, Kirnberger, Vallotti & Young, 1/4 shift, 1/4 tone, 1/8 tone, Indian, Arabic 1, Arabic 2, Arabic 3, Init Tuning 1–8 (wanneer een gebruikersbank is geselecteerd), Library 1-1–24-8 (wanneer een bibliotheekbestand is geladen)
Stelt de grondtoon in voor het fijnstemmen.
Deze parameter wordt niet weergegeven wanneer het geselecteerde type in Micro Tuning Name geen grondtoon vereist. Instellingen: C−B
Opent het Sound scherm.
Hetzelfde scherm kan worden geopend via [UTILITY] → Settings → Sound.
Hiermee opent u het Edit User Tuning-scherm.
Dit is het instellingenscherm voor User Micro Tuning.

Geeft het geselecteerde gebruikersmicrostemmingnummer aan. Instellingen: 1-8
U kunt de User Micro Tuning die u bewerkt onder een nieuwe naam opslaan.
Als u op de naam tikt, wordt het schermtoetsenbord opgeroepen, zodat u een naam kunt invoeren.
U kunt de toonhoogte van elke noot aanpassen in stappen van 1 cent en zo de fijnstemming instellen. Instellingen: -99-+99
Initialiseert de geselecteerde fijnstemming van de gebruiker.
In het scherm Audition kunt u de instellingen voor de auditiefrase opgeven.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → General/Pitch → Audition

Selecteert de bank voor de auditiefrasen.
Selecteert de auditiefrase.
Aan de vooraf ingestelde performances zijn al geschikte auditiefrasen toegewezen.
Door de auditiefrase af te spelen, kunt u naar de geselecteerde performance in een passende muzikale context luisteren. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Toont de naam van de auditiefrase.
Past de toonhoogte van de noten in de auditiefrase aan in halve tonen. Instellingen: −24–+24
Hiermee past u de aanslagsnelheid van de auditiefrase aan. Instellingen: −63–+63
Converteert alle songs die in het interne geheugen zijn opgeslagen naar gebruikersaudities.
Als er al gebruikersaudities bestaan, worden alle eerdere gebruikersaudities overschreven.
Op het scherm Filter EG kunt u de filterenvelopegenerator (FEG) instellen.
Hiermee kunt u de mate (of het niveau) van veranderingen in de afsnijfrequentie instellen en hoe deze veranderingen in de loop van de tijd evolueren, vanaf het moment dat u een toets op het toetsenbord indrukt tot het moment dat het geluid wegsterft.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Filter/Amp → Filter EG

Stelt de tijdsduur in die nodig is voordat het geluid verandert vanaf het moment dat u een toets indrukt tot het moment waarop de afsnijfrequentie de waarde bereikt die is ingesteld bij Attack Level.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de FEG van de partij. Instellingen: -64-+63
Stelt de tijdsduur in die nodig is voordat de afsnijfrequentie verandert vanaf het aanslagniveau. U kunt de scherpte of de vervalsnelheid van het geluid regelen.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de FEG van de partij. Instellingen: -64-+63
Stelt de tijdsduur in die nodig is voordat de afsnijfrequentie naar het releaseniveau daalt wanneer u uw vinger van de toets haalt.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de FEG van de partij. Instellingen: -64-+63
Wijzigt het geluid door de afsnijfrequentie van het filter in te stellen.
Wanneer het laagdoorlaatfilter is geselecteerd, kunt u een helderder geluid maken door een hogere waarde voor deze parameter in te stellen, en een donkerder geluid door een kleinere waarde in te stellen.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de filterafsnijfrequentie voor de partij. Instellingen: -64-+63
Voegt speciale kenmerken toe aan het geluid door het signaalniveau dichtbij de afsnijfrequentie aan te passen.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de filterresonantie voor de partij. Instellingen: -64-+63
Stelt het dieptebereik in van de afsnijfrequentie die wordt geregeld door de FEG.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de Part FEG Depth. Instellingen: -64-+63
Op het scherm Amp EG kunt u de AEG-tijd (Amplitude Envelope Generator) instellen. Door de Amp EG in te stellen, kunt u instellen hoe het volume verandert vanaf het moment dat u een toets op het toetsenbord indrukt tot het moment waarop het geluid wegsterft.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Filter/Amp → Amp EG

De instellingen op het Amp EG-scherm zijn offsetwaarden ten opzichte van de AEG voor alle partijen.
Stelt de tijdsduur in die nodig is voordat het volume verandert vanaf het moment dat u een toets op het toetsenbord indrukt tot het moment waarop het maximum wordt bereikt. Instellingen: -64-+63
Stelt de tijd in die nodig is voordat het volume verandert nadat het het maximum heeft bereikt. Instellingen: -64-+63
Stelt het volume in dat wordt aangehouden terwijl de toets ingedrukt wordt gehouden. Instellingen: -64-+63
Stelt de tijdsduur in die verstrijkt totdat het geluid wegsterft nadat u de toets hebt losgelaten. Instellingen: -64-+63
Op dit scherm kunt u de systeemeffecten instellen die op alle partijen worden toegepast en de signaalstroom van de mastereffecten bekijken.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Effect → Routing

Rev (Reverb Switch)
MFX (Master Effect Switch)
Schakelt de Variation-, Reverb-en Master-effecten in of uit. Instellingen: Off, On
Rev Type (Reverb Type)
MFX Type (Master Effect Type)
Stelt het type in voor de Variation-, Reverb-en Master-effecten. Instellingen: Raadpleeg de Effecttypen.
Rev Preset (Reverb Preset Number)
MFX Preset (Master Effect Preset Number)
Selecteert een voorinstelling uit de Variation-, Reverb- en Master Effects-parameters. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Side Chain (Master Effect Side Chain Part)
Modulator (Variation Modulator Part)
Modulator (Master Effect Modulator Part)
Stelt de Side Chain Part (of de modulator, afhankelijk van het effecttype) in voor de Variation- en Master-effecten.
Deze parameter is niet beschikbaar als Master is ingesteld op de Modulator-partij. In dat geval wordt de parameterwaarde tussen haakjes weergegeven, zoals in "(Master)". Instellingen: Part 1–16, A/D, Master, Off
Rev Return (Reverb Return)
Stelt het uitgangsniveau (retourniveau) in van de signalen die door het Variation- of Reverb-effect worden verwerkt. Instellingen: 0-127
Rev Pan (Reverb Pan)
Stelt de stereolocatie in van de signalen die door het Variation- of Reverb-effect worden verwerkt.
Instellingen: L63 (links)–C (center)–R63 (rechts)
Hiermee stelt u het zendniveau in van signalen die wordt verzonden door het Variation-effect. Instellingen: 0−127
Zet de Master EQ aan of uit. Instellingen: Off, On
Hiermee opent u het Envelope Follower Edit-scherm.
Hiermee stelt u het Variation-effect in.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Effect → Variation

Schakelt het Variation-effect in of uit. Instellingen: Off, On
Type (Variation Type)
Stelt de categorie en het type van het Variation-effect in. Instellingen: Raadpleeg de Effecttypen.
Selecteert een van de vooraf ingestelde effectparameters voor elk effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Modulator (Variation Modulator Part)
Stelt de partij in voor de Side Chain (of de modulator, afhankelijk van het effecttype) voor het Variation-effect.
Deze parameter is niet beschikbaar als Master is ingesteld op de Modulator-partij. In dat geval wordt de parameterwaarde tussen haakjes weergegeven, zoals in "(Master)". Instellingen: Part 1–16, A/D, Master, Off
De Effectparameters verschillen per effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Effectparameters.
Stelt het reverb-effect in.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Effect → Reverb

Schakelt het Reverb-effect in of uit. Instellingen: Off, On
Type (Reverb Type)
Stelt de categorie en het type van het Reverb-effect in. Instellingen: Raadpleeg de Effecttypen.
Selecteert een van de vooraf ingestelde effectparameters voor elk effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
De Effectparameters verschillen per effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Effectparameters.
Stelt het Master-effect in.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Effect → Master FX

Schakelt het Master-effect in of uit. Instellingen: Off, On
Type (Master Effect Type)
Stelt de categorie en het type van het Master-effect in. Instellingen: Raadpleeg de Effecttypen.
Selecteert een van de vooraf ingestelde effectparameters voor elk effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Modulator (Master Effect Modulator Part)
Stelt de Side Chain (of de modulator, afhankelijk van het effecttype) in voor de Master-effecten.
Deze parameter is niet beschikbaar als Master is ingesteld op de Modulator-partij. In dat geval wordt de parameterwaarde tussen haakjes weergegeven, zoals in "(Master)". Instellingen: Part 1–16, A/D, Master, Off
De Effectparameters verschillen per effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Effectparameters.
Stelt de Master EQ in.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Effect → Master EQ

Zet de Master EQ aan of uit. Instellingen: Off, On
Stelt het signaalniveau van de Low-band in. Instellingen: −12–+12 (dB)
Stelt het signaalniveau van de Lo Mid-band in. Instellingen: −12–+12 (dB)
Stelt het signaalniveau van de Mid-band in. Instellingen: −12–+12 (dB)
Stelt het signaalniveau van de Hi Mid-band in. Instellingen: −12–+12 (dB)
Stelt het signaalniveau van de High-band in. Instellingen: −12–+12 (dB)
Stelt de frequentie van de Low-band in. Instellingen: 32 (Hz)–2,0 (kHz)
Stelt de frequentie van de Lo Mid-band in. Instellingen: 100 (Hz)–10 (kHz)
Stelt de frequentie van de Mid-band in. Instellingen: 100 (Hz)–10 (kHz)
Stelt de frequentie van de Hi Mid-band in. Instellingen: 100 (Hz)–10 (kHz)
Stelt de frequentie van de High-band in. Instellingen: 500 (Hz)–16 (kHz)
Stelt de bandbreedte van de Low-band in.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Low Shape (Master EQ Low Shape) is ingesteld op Peak. Instellingen: 0.1–12.0
Stelt de bandbreedte van de Lo Mid-band in. Instellingen: 0.1–12.0
Stelt de bandbreedte van de Mid-band in. Instellingen: 0.1–12.0
Stelt de bandbreedte van de Hi Mid-band in. Instellingen: 0.1–12.0
Stelt de bandbreedte van de High-band in.
Deze parameter is alleen beschikbaar als High Shape (Master EQ High Shape) is ingesteld op Peak. Instellingen: 0.1–12.0
High Shape (Master EQ High Shape)
Bepaalt of de EQ is ingesteld op een shelvingtype (dat de signalen boven of onder een opgegeven frequentie-instelling afkapt of versterkt) of op een parametrisch type (dat de signalen op een opgegeven frequentie afkapt of versterkt) voor de EQ. Instellingen: Shelf, Peak
Opent het instellingenscherm voor de Envelope Follower.

Geeft de ingangsbron weer voor de geselecteerde Envelope Follower. Instellingen: Master, AD, Part 1–16
Bepaalt de ingangsversterking van de ingangsbron die is ingesteld voor de partij. Instellingen: −24,0 dB–0,0 dB–+24,0 dB
Stelt de aanslagtijd van de Envelope Follower in. Instellingen: 1 ms–40 ms
Stelt de releasetijd voor de Envelope Follower in. Instellingen: 10 ms–680 ms
Toont het ingangsniveau voor de signalen die worden ingevoerd vanaf de ingangsbron van de partij die u hebt geselecteerd.
Geeft het uitgangsniveau van de Envelope Follower aan.
Opent het scherm Control Assign voor de geselecteerde partij.
Op het Mixing-scherm kunt u de A/D-partij (signalen van de A/D INPUT-aansluitingen) en de digitale partij (signalen van de [USB TO HOST]-aansluiting*) mixen.
* Heeft alleen betrekking op de audio voor de digitale L/R van de apparaatpoort.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Audio In → Mixing
- [SHIFT] + [A/D INPUT ON/OFF]

Input Mode (Digital Part Input Mode)
Bepaalt de verwerkingsmethode voor de ingangssignalen op het linker- en rechterkanaal. Instellingen: L Mono, R Mono, L+R Mono, Stereo
L Mono: gebruikt alleen het linkerkanaal.
R Mono: gebruikt alleen het rechterkanaal.
L+R Mono: mengt de linker- en rechterkanalen en verwerkt in mono.
Stereo: verwerkt de stereo-ingang in stereo.
Als het geluid alleen wordt ingevoerd via het [L/MONO]-kanaal, wordt het in mono bewerkt.
Volume (Digital Part Volume)
Stelt het volume van de A/D-partij of de digitale partij in. Instellingen: 0-127
Pan (Digital Part Pan)
Stelt de panpositie (in het stereoveld) van de A/D-partij of de digitale partij in. Instellingen: L63-C-R63
Dry Level (Digital Part Dry Level)
Stelt het droogniveau (of het niveau van de signalen die niet worden verwerkt door het systeemeffect) van de A/D-partij of de digitale partij in.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Output Select is ingesteld op MainL&R. Instellingen: 0-127
Var Send (Digital Part Variation Send)
Stelt het niveau in van de signalen die worden verzonden vanaf de A/D-partij of de digitale partij naar het Variation-effect.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Output Select is ingesteld op MainL&R. Instellingen: 0-127
Rev Send (Digital Part Reverb Send)
Stelt het niveau in van de signalen die worden verzonden van de A/D-partij of de digitale partij naar het Reverb-effect.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Output Select is ingesteld op MainL&R. Instellingen: 0-127
Output Select (Digital Part Output Select)
Stelt de uitvoerbestemming in voor de audiosignalen van de A/D-partij of de digitale partij. Instellingen: MainL&R, AsgnL&R, USB1&2–USB29&30, AsgnL, AsgnR, USB1–30, Off
MainL&R: uitgang in stereo (twee kanalen) naar de OUTPUT [L/MONO]- en [R]-aansluitingen.
AsgnL&R: uitgang in stereo (twee kanalen) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [L]- en [R]-aansluitingen.
USB1&2–USB29&30: uitgang in stereo (kanalen 1 en 2, naar kanalen 29 en 30) naar de [USB TO HOST]-aansluiting.
AsgnL: uitgang in mono (één kanaal) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [L]-aansluiting.
AsgnR: uitgang in mono (één kanaal) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [R]-aansluiting.
USB1–30: uitgang in mono (kanaal 1–30) naar de [USB TO HOST]-aansluiting.
Off: geen uitgang van het audiosignaal voor de partij.
Op het scherm Routing kunt u de effectroutering voor de A/D-partij instellen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Audio In → Routing

Digital In
Schakelt de weergave om voor A/D In en Digital In.
Wanneer Digital In is geselecteerd, zijn alleen Digital Part Reverb Send, Digital Part Variation Send en Digital Part Output Select beschikbaar.
A/D Part Insertion FX B Switch
Schakelt Invoegeffect A en Invoegeffect B in of uit. Instellingen: Off, On
Type (A/D Part Insertion Effect B Type)
Stelt het effecttype in. Instellingen: Raadpleeg de Effecttypen.
Preset (A/D Part Insertion Effect B Preset)
Selecteert een van de vooraf ingestelde effectparameters voor elk effecttype.
Door een voorinstelling te selecteren, kunt u de manier wijzigen waarop effecten worden toegepast. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Side Chain (A/D Part Insertion Effect B Side Chain)
Modulator (A/D Part Insertion Effect A Modulator)
Modulator (A/D Part Insertion Effect B Modulator)
Stelt de Side Chain Part (of de Modulator, afhankelijk van het effecttype) in voor Insertion Effect A of Insertion Effect B.
Deze parameter is niet beschikbaar als de partij zelf of de Master is ingesteld op de Modulator. In dat geval wordt de parameterwaarde tussen haakjes weergegeven, zoals in "(Master)". Instellingen: Part 1–16, A/D, Master, Off
Stelt de effectroutering in voor invoegeffect A en invoegeffect B.
Het diagram verandert dienovereenkomstig wanneer de instellingen worden gewijzigd. Instellingen: Ins A→B, Ins B→A
Stelt het droge niveau van de geselecteerde partij in.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Part Output is ingesteld op MainL&R. Instellingen: 0−127
Opent de 2-band EQ voor de A/D-partij.
Rev Send (Digital Part Reverb Send)
Stelt het niveau in van de signalen (of bypass-signalen) die worden verzonden van invoegeffect A of invoegeffect B naar het reverb-effect.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Output Select is ingesteld op MainL&R. Instellingen: 0−127
Var Send (Digital Part Variation Send)
Stelt het niveau in van de signalen (of bypass-signalen) die worden verzonden van invoegeffect A of invoegeffect B naar het variation-effect.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Output Select is ingesteld op MainL&R. Instellingen: 0−127
Hiermee opent u het Envelope Follower Edit-scherm.
Output Select (Digital Part Output Select)
Stelt de uitvoerbestemming voor de audiosignalen in. Instellingen: MainL&R, AsgnL&R, USB1&2–USB29&30, AsgnL, AsgnR, USB1–30, Off
MainL&R: uitgang in stereo (twee kanalen) naar de OUTPUT [L/MONO]- en OUTPUT [R]-aansluitingen.
AsgnL&R: uitgang in stereo (twee kanalen) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [L]- en ASSIGNABLE OUTPUT [R]-aansluitingen.
USB1&2–USB29&30: uitgang in stereo (kanalen 1 en 2, naar kanalen 29 en 30) naar de [USB TO HOST]-aansluiting.
AsgnL: uitgang in mono (één kanaal) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [L]-aansluiting.
AsgnR: uitgang in mono (één kanaal) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [R]-aansluiting.
USB1–30: uitgang in mono (kanaal 1–30) naar de [USB TO HOST]-aansluiting.
Off: geen uitgang van het audiosignaal voor de partij.
In de schermen Ins A en Ins B kunt u de invoegeffecten instellen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Audio In → Ins A
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Audio In → Ins B

Schakelt het invoegeffect in. Instellingen: Off, On
Category (Insertion Effect B Category)
Type (Insertion Effect A Type)
Type (Insertion Effect B Type)
Stelt de categorie en het type van het Insertion-effect in. Instellingen: Raadpleeg de Effecttypen.
Preset (Insertion Effect B Preset)
Selecteert een van de vooraf ingestelde effectparameters voor elk effecttype.
Door een voorinstelling te selecteren, kunt u de manier wijzigen waarop effecten worden toegepast. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Side Chain (Insertion Effect B Side Chain Part)
Modulator (Insertion Effect A Modulator Part)
Modulator (Insertion Effect B Modulator Part)
Stelt de Side Chain Part (of de Modulator, afhankelijk van het effecttype) in voor Insertion Effect A of Insertion Effect B.
Deze parameter is niet beschikbaar wanneer het Part zelf of de Master is ingesteld op de Modulator. In dat geval wordt de parameterwaarde tussen haakjes weergegeven, zoals in "(Master)". Instellingen: Part 1–16, A/D, Master, Off
De Effectparameters verschillen per effecttype. Instellingen: Raadpleeg de Effectparameters.
Op het scherm 2-band EQ kunt u de partij-EQ instellen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Common → Audio In → 2-band EQ

EQ2 Type (A/D Part 2-band EQ 2 Type)
Selecteert het gewenste EQ-type. Instellingen: Thru, LPF, HPF, Low Shelf, Hi Shelf, Peak/Dip
Thru: negeert de equalizer en laat het volledige signaal onbeïnvloed.
LPF: passeert de signalen onder de afsnijfrequentie.
HPF: passeert de signalen boven de afsnijfrequentie.
Low Shelf: kapt de signalen af of versterkt ze onder de opgegeven frequentie-instelling.
Hi Shelf: kapt de signalen af of versterkt ze boven de opgegeven frequentie-instelling.
Peak/Dip: kapt de signalen af of versterkt ze op de opgegeven frequentie-instelling.
EQ 2 Freq (A/D Part 2-band EQ 2 Frequency)
Stelt de frequentie in die moet worden afgekapt of versterkt.
Deze parameter is niet beschikbaar als het EQ Type is ingesteld op Thru. Instellingen: 63,0 Hz–18,0 kHz
EQ 2 Gain (A/D Part 2-band EQ 2 Gain)
Stelt het signaalniveau in van de frequentieband die is ingesteld in EQ1 Freq of EQ2 Freq.
Deze parameter is niet beschikbaar als EQ Type is ingesteld op Thru, LPF of HPF. Instellingen: -12,0 dB-+12,0 dB
EQ 2 Q (A/D Part 2-band EQ 2 Q)
Stelt de bandbreedte in voor het afkappen of versterken van het volume van de frequenties die zijn ingesteld met EQ1 Freq of EQ2 Freq.
Deze parameter is alleen beschikbaar als EQ Type is ingesteld op Peak/Dip. Instellingen: 0.1–12.0
Stelt de uitgangsversterking van de 2-band EQ in. Instellingen: −12,0 dB–+12,0 dB
Op het scherm Arp Common kunt u de Arpeggio-parameters voor de gehele performance instellen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Arp/MS → Arp Common

Zet het arpeggio voor de performance aan of uit.
Deze schakelaar is gekoppeld aan de [ARP ON/OFF]-knop op het bovenpaneel. Instellingen: Off, On
Past de timing aan voor het starten van de volgende arpeggiofrase terwijl de eerste arpeggio wordt afgespeeld, bij het afspelen van arpeggiofrasen in meerdere partijen. Als dit is ingesteld op Off, wordt de arpeggio afgespeeld wanneer u de partij op het toetsenbord speelt. Instellingen: Off, 60 (tweeëndertigste noot), 80 (zestiende noottriool), 120 (zestiende noot), 160 (achtste noot triool), 240 (achtste noot), 320 (kwartnoottriool), 480 (kwartnoot) (De hier aangegeven getallen zijn klokwaarden.)
Stelt de swingwaarde van het arpeggio en Motion Sequencer in voor de performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor Part Swing. Instellingen: -120-+120
Stelt het percentage in voor het uitrekken of comprimeren van de arpeggioafspeeltijd voor gehele performance.
Deze parameter is van invloed op partijen waarvoor Unit (Arpeggio Unit Multiply) is ingesteld op Common.
De onderverdeling van de tel en het tempo verandert wanneer u de afspeeltijd uitrekt of comprimeert, zodat u een compleet nieuw gevoel kunt creëren voor het arpeggio dat u oorspronkelijk hebt geselecteerd. Instellingen: 50%-400%
200%: de afspeeltijd wordt verdubbeld en het tempo wordt daardoor gehalveerd.
100%: de afspeeltijd blijft ongewijzigd.
50%: de afspeeltijd wordt gehalveerd en het tempo wordt daardoor verdubbeld.
Stelt de sterkte in van de quantizeringsinstelling die wordt toegepast op het arpeggio voor de performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor Part Qntz Strength (Arpeggio Quantize Strength). Instellingen: -100-+100
Verschuift de toonhoogte van het arpeggio voor de performance in octaven.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor Part Octave Shift (Arpeggio Octave Shift). Instellingen: −20–+20
Verschuift het bereik van het arpeggio voor de performance in octaven.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor Part Octave Range (Arpeggio Octave Range). Instellingen: −6–+6
Stelt de gatetijdsnelheid van het arpeggio in voor de performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor Part Gate Time (Arpeggio Gate Time Rate). Instellingen: -100-+100
Stelt de aanslagsnelheid van het arpeggio in voor de performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor Part Velocity (Arpeggio Velocity Rate). Instellingen: -100-+100
Wijzigt de arpeggioselectie. Instellingen: 1-8
Op het scherm Arp Overview kunt u de arpeggiotypen instellen uit de lijst met alle partijen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Arp/MS → Arp Overview
- (Wanneer een geselecteerde partij Common is) [SHIFT] + [ARP ON/OFF]

Part 9–16
Schakelt de weergave om voor partijen. Instellingen: Part 1–8, Part 9–16
Zet het arpeggio voor de performance aan of uit.
Deze schakelaar is gekoppeld aan de [ARP ON/OFF]-knop op het bovenpaneel. Instellingen: Off, On
Stelt de Arpeggiogroep in voor het gebruik van hetzelfde arpeggio in meerdere partijen.
De partijen die aan dezelfde Group zijn toegewezen, hebben dezelfde arpeggio-instellingen.
Wijzigt de arpeggioselectie. Instellingen: 1-8
Zet het arpeggio voor elke partij aan of uit. Instellingen: Off, On
Sub (Arpeggio Sub Category)
Name (Arpeggio Name)
Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Number (Arpeggio Number)
Name (Arpeggio Name)
Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Instellingen: Raadpleeg de Data List.
Stelt het aanslagsnelheidsbereik (laagste en hoogste waarden) in voor het afspelen van het arpeggio.
Als dit zo is ingesteld dat de hogere waarde als eerste is en de lagere waarde als tweede (bijvoorbeeld 93 tot 34), wordt het arpeggio alleen gespeeld met aanslagsnelheden van 1 tot 34 en 93 tot 127. Instellingen: 1-127
Stelt het notenbereik (de laagste en hoogste noten) in voor het afspelen van het arpeggio.
Als de eerste opgegeven noot hoger is ingesteld dan de tweede (bijvoorbeeld C5 tot C4), wordt het arpeggio gespeeld voor noten in het bereik C-2 tot C4 en C5 tot G8. Instellingen: C−2–G8
Op het scherm MS Common kunt u de Motion Sequencer-parameters voor de gehele performance instellen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Arp/MS → MS Common
- (Wanneer een geselecteerde partij Common is) [SHIFT] + [MSEQ ON/OFF]

Stelt de swingwaarde van het arpeggio en Motion Sequencer in voor de performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de Part Swing. Instellingen: -120-+120
Stelt het percentage in voor het uitrekken of comprimeren van de afspeeltijd van de Motion Sequencer voor de gehele performance.
Deze parameter is van invloed op lanes waarvoor Unit Multiply is ingesteld op Common.
De onderverdeling van de tel en het tempo verandert wanneer u de afspeeltijd uitrekt of comprimeert, zodat u een compleet nieuw gevoel kunt creëren voor de Motion Sequencer die u oorspronkelijk hebt geselecteerd. Instellingen: 50%-400%
200%: de afspeeltijd wordt verdubbeld en het tempo wordt daardoor gehalveerd.
100%: de afspeeltijd blijft ongewijzigd.
50%: de afspeeltijd wordt gehalveerd en het tempo wordt daardoor verdubbeld.
Stelt de amplitude van de Motion Sequencer in (of hoeveel de sequence verandert) voor de gehele performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de Part Amplitude (Part Motion Sequencer Amplitude).
Deze parameterwaarde compenseert de amplitude van de lanes binnen de performance als MS FX op On is ingesteld voor de lane. Instellingen: -127-+127
Stelt de Motion Sequencer Pulse Shape (of de vorm van de stapcurve) in voor de performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de Part Shape (Part Motion Sequencer Pulse Shape).
Deze parameterwaarde verschuift de parameters voor de lanes binnen de performance als de MS FX op On is ingesteld voor de lane en Control op On is ingesteld. Instellingen: -100-+100
Stelt de geleidelijkheid van de Motion Sequence in (of de geleidelijkheid van de veranderingen in de sequence binnen een tijdsbestek) voor de gehele performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de Part Motion Seq Smooth (Part Motion Sequencer Smoothness).
Deze parameterwaarde verschuift de geleidelijkheid van de lanes binnen de performance als MS FX op On is ingesteld voor de lane. Instellingen: -127-+127
Stelt de willekeur van de Motion Sequencer in (of de willekeur van de veranderingen in de stapwaarde van de sequence) voor de gehele performance.
Dit wordt opgegeven als een offsetwaarde voor de Part Motion Seq Random (Part Motion Sequencer Randomness).
Deze parameterwaarde verschuift de willekeurigheid van de lanes binnen de performance als MS FX op On is ingesteld voor de lane. Instellingen: -127-+127
Stelt de lane van de Motion Sequencer zo in dat deze wordt weergegeven wanneer de View Mode van het scherm Home is ingesteld op Motion Seq. Instellingen: Super Knob, 1–4
Stelt de willekeur van de veranderingen in A/D Part Motion Sequencer Step Value in. Instellingen: 0-127
Wijzigt de Motion Sequence-selectie. Instellingen: 1-8
Op het scherm MS Overview kunt u de Motion Sequencer instellen uit de lijst met alle partijen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Arp/MS → MS Overview

Schakelt de Motion Sequencer voor de gehele performance in/uit.
Deze schakelaar is gekoppeld aan de [MSEQ ON/OFF]-knop op het bovenpaneel. Instellingen: Off, On
Toont het aantal Lane-schakelaars dat is ingesteld op On.
Het getal aan de rechterkant van de schuine streep (/) geeft het maximale aantal lanes aan dat u tegelijkertijd op On kunt zetten.
Wijzigt de Motion Sequence-selectie. Instellingen: 1-8
Schakelt de Motion Sequencer voor elke partij in of uit. Instellingen: Off, On
Zet elke lane aan of uit.
U kunt maximaal vier Motion Sequencer-lanes in één partij gebruiken, of maximaal acht lanes in een gehele performance. Instellingen: Off, On
Op het scherm Lane kunt u de Motion Sequencer-parameters instellen voor elke lane.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Arp/MS → Lane

Schakelt de Motion Sequencer voor de gehele performance in/uit. Instellingen: Off, On
Schakelt Motion Sequencer in of uit voor de partij. Instellingen: Off, On
Toont de parameters voor de geselecteerde lane. Instellingen: 1-4
Zet elke lane aan of uit.
U kunt maximaal vier Motion Sequencer-lanes in één partij gebruiken, of maximaal acht lanes in een gehele performance.
Indien ingesteld op Off, worden de parameters voor die lane niet weergegeven. Instellingen: Off, On
Stelt knoppen in die worden beïnvloed door de werking van de Superknop. Instellingen: Off, On
Stelt in of de geselecteerde lane signalen ontvangt van de knop [MSEQ TRIGGER] of niet.
Als dit is ingesteld op On, begint de Motion Sequence pas met afspelen zodra u op de knop [MSEQ TRIGGER] drukt. Instellingen: Off, On
Wijzigt de Motion Sequence-selectie. Instellingen: 1-8
Toont de geselecteerde lanes en sequences.
Opent het scherm Motion Sequence Edit.
U kunt een sequence maken van maximaal zestien stappen.
Toont de stapcurve voor de geselecteerde sequence.
Stelt het afspelen in van de Motion Sequence die is ingesteld op de Destination in het Control Assign-scherm om te synchroniseren met het tempo of de tel van de performance. Instellingen: Off, Tempo, Beat, Lane1 (wanneer Lanes 2–4 zijn geselecteerd)
Off: alleen de motionsequencer van de lane wordt afgespeeld.
Tempo: speelt de Motion Sequencer van de lane af in het performance-tempo.
Beat: er wordt synchroon met de beat afgespeeld.
Lane1: speelt de motionsequencer van de lane synchroon af met Lane 1.
Stelt de snelheid in voor het afspelen van de Motion Sequence.
Deze parameter is alleen beschikbaar als Sync (Lane Sync) is ingesteld op Off. Instellingen: 0−127
Stelt de vertragingstijd in voor het starten van het afspelen van de Motion Sequence wanneer Sync is ingesteld op Off. Instellingen: 0-127
Stelt de tijd in voor het bereiken van de maximale amplitude van de Motion Sequence wanneer Sync is ingesteld op Off. Instellingen: 0-127
Stelt het percentage in voor het uitrekken of comprimeren van de afspeeltijd van de Motion Sequencer voor de huidige lane.
Deze parameter is beschikbaar wanneer Sync (Lane Sync) is ingesteld op Off of op iets anders dan Lane 1. Instellingen: 50%–6400%, Common
200%: de afspeeltijd wordt verdubbeld en het tempo wordt daardoor gehalveerd.
100%: de afspeeltijd blijft ongewijzigd.
50%: de afspeeltijd wordt gehalveerd en het tempo wordt daardoor verdubbeld.
Common: de waarde die is ingesteld in de Unit Multiply die geldt voor alle partijen, wordt toegepast.
Stelt de vertragingstijd in voor het starten van het afspelen van de motionsequence wanneer Sync is ingesteld op iets anders dan Off of Lane1. Instellingen: 0−32
Stelt de tijd in voor het bereiken van de maximale amplitude voor de Motion Sequence wanneer Sync is ingesteld op iets anders dan Off. Instellingen: 0−32
Stelt het aanslagsnelheidsbereik (laagste en hoogste waarden) in voor het afspelen van de Motion Sequence van de geselecteerde lane.
Deze parameter is beschikbaar wanneer Sync (Lane Sync) is ingesteld op iets anders dan Lane 1.
Wanneer dit is ingesteld op een bereik van de hoogste waarde naar de laagste waarde, wordt de Motion Sequence alleen afgespeeld in twee aanslagsnelheidsbereiken: van het maximum naar de hoogste waarde, en van de laagste waarde naar het minimum. Instellingen: 1−127
Reset het afspelen van de Motion Sequence als u op een willekeurige toets op het toetsenbord drukt.
Deze parameter is beschikbaar wanneer Sync (Lane Sync) is ingesteld op iets anders dan Lane 1.
Deze parameter is niet beschikbaar als Trigger is ingesteld op On. Instellingen: Off, Each-On, 1st-On
Each-On: elke keer dat u een noot speelt, wordt de sequence opnieuw ingesteld en begint het afspelen vanaf het begin.
1st-On: de sequence wordt gereset op de eerste noot en het afspelen begint vanaf het begin. De sequence wordt niet gereset wanneer een tweede noot wordt gespeeld terwijl de eerste noot wordt gespeeld.
Stelt de Motion Sequence in op afspelen in een loop (herhalingen) of eenmalig afspelen.
Deze parameter is beschikbaar wanneer Sync (Lane Sync) is ingesteld op iets anders dan Lane 1. Instellingen: Off, On
Geeft het beginpunt op voor afspelen in een loop van de Motion Sequence. Instellingen: 1−16 (moet lager zijn dan de instelling Length)
Stelt het aantal stappen in de Motion Sequence in. Instellingen: 1−16 (moet hoger zijn dan de instelling Loop Start)
Stelt de lengte van een stap in de Motion Sequence in. Instellingen: 60, 80, 120, 160, 240, 320, 480
Opent het instellingenscherm voor de Motion Sequence.
U kunt een sequence maken van maximaal zestien stappen.

Geeft het beginpunt op voor afspelen in een loop van de Motion Sequence. Instellingen: 1−16 (moet lager zijn dan de instelling Length)
Stelt de lengte van de Motion Sequence in. Instellingen: 1−16 (moet hoger zijn dan de instelling Loop Start)
Stelt de lengte van een stap in de Motion Sequence in. Instellingen: 60, 80, 120, 160, 240, 320, 480
Wijzigt de selectie van het Motion Sequence-type. Instellingen: 1-8
Wijzigt de selectie van de lane. Instellingen: 1-4
Stelt de polariteit van de Motion Sequence in. Instellingen: Unipolar, Bipolar
Unipolar: alleen positieve waarden worden gebruikt voor de parameterwijziging.
Bipolar: zowel positieve als negatieve waarden worden gebruikt voor de parameterwijziging.
Stelt de mate van veranderingen in de Motion Sequence in. Instellingen: 0−127
Stelt de geleidelijkheid van de wijzigingen in de Motion Sequence in binnen een tijdsbestek. Instellingen: 0−127
Toont verschillende taken.
Stelt de waarde in van elke stap in de Motion Sequence.
U kunt de schuifregelaars 1 t/m 8 gebruiken om de waarden voor stappen 1 t/m 8 en stappen 9 t/m 16 te wijzigen, afhankelijk van de cursorpositie. Instellingen: 0-127
Stelt het type en de richting van elke stap in de Motion Sequence in. Instellingen: A, B, Reverse A, Reverse B
Pulse B (Motion Sequence Step Curve Type B)
Selecteert een parameterwijzigingscurve voor Pulse A en Pulse B.
Gebruik Motion Sequence Step Type om te selecteren welke van de curvetypen u voor elke stap wilt gebruiken.
De verticale as geeft de tijd aan en de horizontale as geeft de stapwaarde aan. Instellingen: (Wanneer een vooraf ingestelde bank wordt geselecteerd) Standard, Sigmoid, Threshold, Bell, Dogleg, FM, AM, M, Discrete Saw, Smooth Saw, Triangle, Square, Trapezoid, Tilt Sine, Bounce, Resonance, Sequence, Hold, Harmonic, Steps
(Wanneer een gebruikersbank wordt geselecteerd) Init Curve 1–32
(Wanneer een bibliotheekbestand is geladen) Curven gebruikt in Library 1–24
Prm 2 (Motion Sequence Step Curve Parameter 2)
Past de vorm van de stapcurve voor de Motion Sequence aan.
Deze instelling is mogelijk niet beschikbaar afhankelijk van het curvetype. Het bereik van de parameterwaarde varieert afhankelijk van het curvetype.
Schakelt het gebruik van de knoppen voor het regelen van de stapcurvevorm van de Motion Sequence in of uit.
Wordt alleen weergegeven als MS FX is ingesteld op On. Deze instelling is mogelijk, afhankelijk van het curvetype, niet beschikbaar. Instellingen: Off, On
Hiermee wordt de bewerkte Motion Sequence opgeslagen.
Hiermee wordt de Motion Sequence geladen.
Hiermee wordt de Motion Sequence gekopieerd.
In het scherm Control Assign kunt u de regelaars voor alle partijen instellen.
Door de parameter (Destination) aan een regelaar (Source) toe te wijzen, kunt u het geluid regelen op veel verschillende manieren. U kunt fysieke regelaars gebruiken, zoals het Pitchbendwiel en de knoppen, maar ook de Motion Sequencer en Envelope Follower.
Er kunnen maximaal 32 regelaars tegelijk aan een partij worden toegewezen.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Control → Control Assign
- Tik op Edit Super Knob op het Super Knob-scherm

Zet de automatische selectie van het Display Filter aan of uit.
Als dit is ingesteld op On, wordt bij het verplaatsen van de regelaar die u wilt instellen op Source, de regelaar automatisch ingesteld op het Display Filter. Instellingen: Off, On
Selecteert de regelaar voor het weergeven van de instellingen op het scherm.
Wanneer u Super Knob selecteert, worden alle instellingen voor knoppen 1 t/m 8 weergegeven waarvoor de Super Knob Link op On is ingesteld. Instellingen: PitchBend, ModWheel, Ch. AT, FootCtrl 1, FootCtrl 2, FootSwitch, Ribbon, Breath, AsgnKnob 1–8, Super Knob, AsgnSw 1, AsgnSw 2, MS Lane 1–4, EnvFollow 1–16, EnvFollowAD, EnvFollowMst, All
Hiermee kunt u een nieuwe naam invoeren voor de knoppen 1 tot en met 8, zodat deze op het sub-display worden weergegeven.
Deze parameter wordt niet weergegeven als Source is ingesteld op iets anders dan AsgnKnob 1–8.
Opent het scherm General/Pitch → Pitch.
Deze parameter is niet beschikbaar wanneer Source is ingesteld op iets anders dan PitchBend.
Opent het scherm Arp/MS → Lane.
Deze parameter is niet beschikbaar wanneer Source is ingesteld op iets anders dan MS Lane 1–4.
Opent het scherm Envelope Follower Edit.
Deze parameter is niet beschikbaar wanneer Source is ingesteld op iets anders dan EnvFollow 1–16, EnvFollowAD of EnvFollowMst.
Stelt de parameter voor de destination (bestemming) in. Door op het pictogram [+] te tikken, kunt u een nieuwe bestemming toevoegen.
Wanneer Source is ingesteld op AsgnKnob 1–8, wordt Part1–16 Assign1–8 aan de instellingen toegevoegd. In dat geval zijn Curve Type en Curve Ratio niet beschikbaar.
Stelt de regelaar in voor het regelen van de parameters die zijn ingesteld voor de Destination.
Als Destination is ingesteld op Part1–16 Assign1–8, is alleen AsgnKnob 1–8 beschikbaar. Andere regelaars kunnen niet worden gebruikt. Instellingen: PitchBend, ModWheel, Ch. AT, FootCtrl 1, FootCtrl 2, FootSwitch, Ribbon, Breath, AsgnKnob 1–8, AsgnSw 1, AsgnSw 2, MS Lane 1–4, EnvFollow 1–16, EnvFollowAD, EnvFollowMst
Kopieert de parameters die zijn ingesteld op Destination naar Display Name.
Deze parameter wordt niet weergegeven als Source is ingesteld op iets anders dan AsgnKnob 1–8.
Verwijdert de geselecteerde Destination.
Stelt de parameter zo in dat deze wordt weergegeven wanneer u Part1–16 Assign1–8 probeert in te stellen op Destination en er al meerdere bestemmingen zijn toegewezen aan Part Assign.
Stelt de partijparameter voor de Destination in. Instellingen: Raadpleeg de Data List.
De onderstaande parameters verschijnen alleen als Destination 1–32 is ingesteld op Part1–16 Assign1–8. Bovendien zijn alleen de sneltoetsen beschikbaar op de schermen als partijknoppen 1-8 niet kunnen worden gevonden in Destination.
Opent het scherm Control Assign voor de geselecteerde partij.
Stelt de veranderingscurve van de parameterset in op Destination.
De horizontale as vertegenwoordigt de regelaarwaarde die is ingesteld in Source terwijl de verticale as de parameterwaarde vertegenwoordigt. Instellingen: Standard, Sigmoid, Threshold, Bell, Dogleg, FM, AM, M, Discrete Saw, Smooth Saw, Triangle, Square, Trapezoid, Tilt Sine, Bounce, Resonance, Sequence, Hold, Harmonic, Steps, Init Curve 1–32 (wanneer een gebruikersbank is geselecteerd), Library 1–24 (wanneer een bibliotheekbestand is geladen)
Stelt de polariteit in van de curve die is ingesteld in Curve Type. Instellingen: Uni, Bi
Uni: parameterwijzigingen vinden alleen plaats binnen het positieve bereik of het negatieve bereik, afhankelijk van de curvevorm.
Bi: parameterwijzigingen vinden zowel in positieve als in negatieve bereiken plaats, afhankelijk van de vorm van de curve.
Stelt de verhouding van de parameterwaarden in. Instellingen: -128-+127
Param 2 (Curve Parameter 2)
Past de curvevorm aan.
Deze instelling is mogelijk niet beschikbaar afhankelijk van het curvetype.
Hiermee opent u het scherm User Curve Edit.
U kunt een lineaire curve met acht punten of een curve met acht stappen maken.
Selecteert de aftertouch-instellingen van het toetsenbord die van de performance naar de interne toongenerator op de MONTAGE M8x worden verzonden.
De uitvoer van Aftertouch naar een extern apparaat moet worden ingesteld via [UTILITY] → Settings → MIDI I/O → AT MIDI Out.
De MONTAGE M8x heeft een ingebouwd toetsenbord dat polyfone aftertouch ondersteunt.
De ingebouwde toetsenborden op de MONTAGE M6 en MONTAGE M7 ondersteunen alleen Channel Aftertouch; hun interne toongenerator ondersteunt echter polyfone aftertouch, waardoor u polyfone aftertouch kunt gebruiken voor het afspelen van songs en patronen, en voor het ontvangen van MIDI-berichten van een extern apparaat dat compatibel is met polyfone aftertouch.
Om de aftertouch-ontvangst met de interne toongenerator in te stellen, stelt u de parameter in op het Tx/Rx Switch-scherm.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Control → After Touch


Selecteert de modus voor het verzenden van Aftertouch-berichten van het toetsenbord naar de interne toongenerator.
Deze parameter is ingesteld op Channel op de MONTAGE M6 en MONTAGE M7, ongeacht de instelling hier. Instellingen: Poly (polyfone aftertouch), Channel (kanaal aftertouch)
Stelt de lintregelaar in.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Control → Ribbon Settings
- [SHIFT] + [HOLD]

Stelt de roostermodus in voor de lintregelaar. Instellingen: Continuous, 5 step, 3 step
Stel dit in op Continuous als u de lintregelaarinstelling wilt gebruiken die u hebt ingesteld op het scherm Control Assign.
Stelt de manier in waarop de lintregelaar functioneert. Instellingen: Hold, Reset
Hold: behoudt de waarde van de positie waar u uw vinger van de lintregelaar optilt.
Reset: de waarde wordt automatisch teruggezet op het midden zodra u uw vinger van de lintregelaar haalt.
Selecteert de partij die moet worden bestuurd met de lintregelaar. Instellingen: 1–16, Common
Instelling: zie het gedeelte Control Box Destination op de Data List.
Instellingen: afhankelijk van de Destination
Stelt het besturingswijzigingsnummer in voor de gehele performance.
U kunt specifieke MIDI-besturingswijzigingsnummers toewijzen aan de knoppen op het voorpaneel en de regelaars op het externe apparaat.
Wat betreft regelaars die niet bij dit instrument zijn inbegrepen, kunt u een externe sequencer of externe MIDI-regelaars gebruiken.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Control → Control Number

Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door het gebruik van de lintregelaar.
Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de ingebouwde lintregelaar. Instellingen: Off, 1−95
Stelt het besturingswijzigingsnummer in voor de ademregelaar in dat wordt ontvangen van het externe apparaat.
Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de ademregelaar. Instellingen: Off, 1−95
Foot Ctrl 2 (Foot Controller 2 Control Number)
Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door de bediening van de voetregelaar die is aangesloten op de FOOT CONTROLLER-aansluiting.
Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de voetregelaar. Instellingen: Off, 1–95, Super Knob
Assign Sw 2 (Assignable Switch 2 Control Number)
Stelt het besturingswijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door de bediening van de knoppen [ASSIGN 1] en [ASSIGN 2].
Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de knoppen [ASSIGN 1] en [ASSIGN 2]. Instellingen: Off, 1−95
Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door het gebruik van de knop [MSEQ TRIGGER].
Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de knop [MSEQ TRIGGER]. Instellingen: Off, 1−95
Stelt het besturingswijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door de bediening van knoppen 1 t/m 8.
Wanneer dit instrument van het externe apparaat een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt van het nummer dat met deze parameter is ingesteld, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van knoppen 1 t/m 8. Instellingen: Off, 1–95
Opent het MIDI-instellingenscherm.
Hetzelfde scherm kan worden geopend vanuit [UTILITY] → Settings → MIDI I/O.
Toont het regelaarwijzigingsnummer dat wordt gegenereerd door de bediening van de voetschakelaar die is aangesloten op de FOOT SWITCH [ASSIGNABLE]-aansluiting. Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de voetschakelaar.
Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door het gebruik van de [SCENE]-knoppen. Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt met het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de [SCENE]-knoppen.
Toont het regelaarwijzigingsnummer dat wordt gegenereerd door het gebruik van de Superknop. Wanneer dit instrument een MIDI-besturingswijzigingsbericht ontvangt van het nummer dat bij deze parameter is ingesteld op het externe apparaat, wordt het bericht op dezelfde manier behandeld als de werking van de Superknop.
Als Scene CC en Super Knob CC zijn ingesteld op Off, wordt de SysEx (systeemeigen) gebruikt voor het afhandelen van MIDI-berichten.
FS Assign, Scene CC en Super Knob CC worden gebruikt voor het gehele instrument. Wijzig indien gewenst deze instellingen in het scherm Utility → Settings →.MIDI I/O.
Stelt de regelaarmodus in.
- [PERFORMANCE] → Common-selectie → [EDIT/
] → Control → Control Settings
- [SHIFT] + [ASSIGN 1]
- [SHIFT] + [ASSIGN 2]

Stelt de richting van de schuifregelaars 1 t/m 8 in als de schuifregelaarmodus is ingesteld op PART. Instellingen: Normal (omhoog vanaf beneden), Reverse (omlaag vanaf boven)
Assignable Switch 2 Mode
Stelt de knoppen [ASSIGN 1] en [ASSIGN 2] in voor de Latch- of Momentary-instelling. Instellingen: Latch, Momentary
Latch: wordt ingesteld op On wanneer u op de knop drukt en op Off wanneer u nogmaals op de knop drukt.
Momentary: wordt ingesteld op On terwijl u de knop ingedrukt houdt en op Off wanneer u de knop loslaat.