om02screenparameters0320

Het Utility-scherm wordt gebruikt voor het instellen van algemene items voor het gehele instrument.

Het scherm Sound wordt gebruikt om de geluidsuitvoer van het instrument in te stellen.

Gebruik
  • [UTILITY] → SettingsSound
Tone Generator Volume

Stelt het algemene volume in van de geluidsuitvoer van het instrument. Instellingen: 0−127

Tone Generator Note Shift

Past de toonhoogte aan van het totaalgeluid dat door het toongeneratorblok van het instrument wordt geproduceerd in halve tonen. Instellingen: −24semi−+24semi

Tone Generator Tune

Past de stemming aan van het totaalgeluid dat door het toongeneratorblok van het instrument wordt geproduceerd in halve tonen. U kunt de toonhoogte nauwkeurig afstellen in cents. Instellingen: −102,4−+102,3

Global SSS Time (Tone Generator Global SSS Time)

Past de SSS Time aan voor het gehele geluid dat door de interne geluidsbron wordt afgespeeld.
Wanneer een Live Set-sleuf is geselecteerd, wordt SSS Time voor de Live Set-sleuf gebruikt. Instellingen: 0,0s–30s (seconden), Hold
Hold: Vervaagt niet

Keyboard Octave Shift

Verschuift de toonhoogte van de toetsen in octaven.
Dit is gerelateerd aan de knoppen OCTAVE [-]/[+] op het bovenpaneel. Instellingen: −3−+3

OPMERKING

De instelling voor Keyboard Octave Shift wordt bij de volgende keer opstarten teruggezet op 0.

Keyboard Transpose

Verschuift de toonhoogte van de toetsen in halve noten. Instellingen: −11semi–+11semi

OPMERKING

Voor alle noten buiten het bereik tussen C-2 en G8 (het bereik dat op de toongenerator van dit instrument kan worden gespeeld), wordt de noot een octaaf hoger (of lager) gespeeld.

De instelling voor Keyboard Transpose wordt bij de volgende keer opstarten teruggezet op +0 semi.

Keyboard Velocity Curve

Bepaalt hoe de werkelijke aanslagsnelheid wordt gegenereerd en verzonden in overeenstemming met de aanslagsnelheid waarmee u noten op het toetsenbord speelt.
De grafiek die in de display wordt weergegeven geeft de responscurve van de aanslagsnelheid weer. De horizontale as geeft de ontvangen aanslagsnelheidswaarde (of de kracht waarmee u op de toets hebt gedrukt) weer, terwijl de verticale as de werkelijke aanslagsnelheidswaarde weergeeft die naar de interne of externe toongenerators wordt verzonden. Instellingen: Normal, Soft 1, Soft 2, Hard 1, Hard 2, Wide, Fixed
Normal: veelgebruikte instelling waarbij de lineaire 'curve' ervoor zorgt dat de sterkte waarmee u speelt (aanslag) rechtstreeks van invloed is op de werkelijke geluidswijziging.
Soft 1: zorgt voor een toegenomen respons
Soft 2: een curve tussen Soft 1 en Normal
Hard 1: zorgt voor een afgenomen respons
Hard 2: een curve tussen Hard 1 en Normal
Wide: accentueert uw speelsterkte door lagere aanslagsnelheden te produceren wanneer u zachter speelt en hogere (luidere) aanslagsnelheden wanneer u harder speelt. Op die manier kunt u deze instelling gebruiken om uw dynamisch bereik uit te breiden.
Fixed: produceert dezelfde aanslagwaarde, ongeacht hoe hard u speelt. De waarde die is ingesteld in Keyboard Fixed Velocity, wordt hier gebruikt.

Keyboard Fixed Velocity

Verzendt een vaste aanslagsterkte naar de toongenerator, ongeacht hoe hard of zacht u op het toetsenbord speelt.
Deze parameter is alleen beschikbaar wanneer Keyboard Velocity Curve is ingesteld op Fixed. Instellingen: 1−127

AT MIDI Out (After Touch MIDI Out)

Selecteert het type aftertouch-uitvoer naar externe apparaten. Instellingen: Off, Channel, Poly

AT Curve (Poly After Touch Curve)

Stelt de curve in die het niveau van de aftertouchwaarde bepaalt in verhouding tot de sterkte wanneer u de toets indrukt. Instellingen: Normal, Soft 1, Soft 2, Hard 1, Hard 2

Sustain Pedal (Sustain Pedal Select)

Selecteert het type voetschakelaar dat is aangesloten op de aansluiting FOOT SWITCH [SUSTAIN] op het achterpaneel.

FC3, FC3A (halfdemperfunctie ingeschakeld)

Selecteer FC3A (Half On).
Selecteer FC3A (Half Off) als u de halfdemperfunctie niet hoeft te gebruiken.

FC4, FC4A, FC5

Selecteer FC4A of FC5.
De halfdemperfunctie is niet beschikbaar met FC4, FC4A en FC5.

Pedaal met omgekeerde polariteit

Selecteer Reverse Polarity.
De halfdemperfunctie is niet beschikbaar.

Instellingen: FC3A (Half On), FC3A (Half Off), FC4A/FC5, Reverse Polarity

OPMERKING

De instelling Sustain Pedal (Sustain Pedal Select) is niet nodig als u de halfdemperfunctie gebruikt door de besturingswijziging vanaf het externe MIDI-apparaat te verzenden.

Global Tuning (Global Micro Tuning Switch)

Als deze parameter is ingeschakeld, krijgen de fijnstemmingsinstellingen in de algemene instellingen voorrang op de fijnstemmingsinstellingen voor elke partij van de performance.
Dit geldt voor alle partijen behalve de drumpartij. Instellingen: Off, On

OPMERKING

De instelling Global Tuning wordt de volgende keer dat het instrument wordt ingeschakeld teruggezet op Off.

Micro Tuning Name (Global Micro Tuning Name)

Toont de naam van de geselecteerde fijnstemming.
Door op de naam te tikken, roept u het menu op voor het selecteren van de fijnstemming. Instellingen: Equal Temperament, Pure Major, Pure Minor, Weckmeister, Kirnberger, Vallotti & Young, 1/4 shift, 1/4 tone, 1/8 tone, Indian, Arabic1, Arabic2, Arabic3
User: Init Tuning 1–8
Library: Library-naam (als een bibliotheekbestand is geladen)

Micro Tuning Root (Global Micro Tuning Root)

Stelt de grondtoon in voor het fijnstemmen.
Deze parameter wordt niet weergegeven als het geselecteerde type in Micro Tuning Name geen grondtoon vereist. Instellingen: C−B

Edit User Tuning

Hiermee opent u het Edit User Micro Tuning-scherm.

Dit is het instellingenscherm voor User Micro Tuning.

Tuning No. (Micro Tuning Number)

Geeft het geselecteerde gebruikersmicrostemmingnummer aan. Instellingen: 1−8

Tuning Name (Micro Tuning Name)

U kunt de User Micro Tuning die u bewerkt onder een nieuwe naam opslaan.
Als u op de naam tikt, wordt het schermtoetsenbord opgeroepen, zodat u een naam kunt invoeren.

C, C♯, D, D♯, E, F, F♯, G, G♯, A, A♯, B

U kunt de toonhoogte van elke noot aanpassen in stappen van 1 cent en zo de fijnstemming instellen. Instellingen: −99−+99

Initialize

Initialiseert de geselecteerde fijnstemming van de gebruiker.

Met deze functie kunt u alle noodzakelijke instellingen instellen om het externe apparaat aan te sluiten met de optimale waarden door eenvoudigweg een groep instellingen te selecteren.
Parameters op verschillende instellingenschermen kunnen in één keer worden ingesteld.

Gebruik
  • [QUICK SETUP]
  • [UTILITY] → SettingsQuick Setup
Audio Signal Flow

Geeft het stroomdiagram van het audiosignaal weer.
De getoonde signaalstroom verandert afhankelijk van de verbinding van de [USB TO HOST]-aansluiting en de andere instellingen van het instrument.

MIDI Signal Flow

Geeft het stroomdiagram van het MIDI-signaal weer.
Het signaalstroomdiagram verandert afhankelijk van de instellingen van het instrument.

Quick Setup (Quick Setup Select)

Wordt ingesteld op één via Quick Setup. Instellingen: Standalone, 1–3

De parameters voor Quick Setup zijn als volgt.

Audio-instellingenDirect Monitor Switch
MIDI-instellingenLocal Control
Performance-instellingenPart 1–16 Output Select
A/D In Output Select
Digital In Output Select
Part 1–8 Keyboard Control Switch
Part 1–16 Part Mode
Part 1–16 Tx Channel

Zie Audio I/O voor audio-instellingen. Zie MIDI I/O voor MIDI-instellingen.

Standalone

Instellingen voor het zelfstandig gebruiken van het instrument en voor het bedienen van het externe apparaat vanaf het instrument

Local Control Direct Monitor Output Select Keyboard Sw Part Mode Tx Channel
OnOnMain L&RPart 1–8: OnPart 1–16: IntPart 1–16: Ch 1–16
MIDI Rec on DAW

Instellingen voor het opnemen van uw performance in MIDI op DAW-software

Local Control Direct Monitor Output Select Keyboard Sw Part Mode Tx Channel
OffOnMain L&RPart 1–8: OnPart 1–16: IntPart 1–16: Ch 1–16
Audio Rec on DAW

Instellingen voor het opnemen van elke partij op de interne toongenerator op DAW-software als een individuele audiotrack

Local Control Direct Monitor Output Select Keyboard Sw Part Mode Tx Channel
OnOffDifferent for each PartPart 1–8: OnPart 1–16: IntPart 1–16: Ch 1–16
With Plugin Host App

Instellingen voor het gebruik van de interne toongenerator met een geluidsgeneratorplug-in op een computer

Local Control Direct Monitor Output Select Keyboard Sw Part Mode Tx Channel
OnOnMain L&RPart 1–5: On
Part 6–8: Off
Part 1–4: Int
Part 5–16: Ext
Part 1–4: Ch 1–4
Part 5–8: Ch 1–4
Part 9–16: Ch 9–16
Store Current Settings

Slaat de huidige instellingen op in Quick Setup 1 tot 3.

In het scherm Audio I/O kunt u de invoer en uitvoer van het audiosignaal instellen.

Gebruik
  • [UTILITY] → SettingsAudio I/O
Audio Signal Flow

Geeft het huidige stroomdiagram van het audiosignaal weer.
Het stroomdiagram verandert afhankelijk van de verbinding van de [USB TO HOST]-aansluiting en de andere instellingen van het instrument.

Wanneer u op Main Monitor Volume in de Audio Signal Flow tikt, wordt de cursor verplaatst naar Main, en wanneer u op Assign tikt, wordt de cursor verplaatst naar Assign.

A/D Input (A/D Input Gain)

Stelt de ingangsversterking voor de A/D INPUT-aansluiting in op Mic of Line. Instellingen: Mic, Line
Mic: bedoeld voor een apparaat met een laag uitgangsniveau, zoals een microfoon.
Line: bedoeld voor een apparaat met een hoog uitgangsniveau, zoals een synthesizer of audioapparaat.

OPMERKING

Een gitaar of bas met een actieve pickup kan rechtstreeks worden aangesloten. Als u daarentegen een passieve pickup gebruikt, sluit u het instrument aan via een effectapparaat of directbox.

USB Volume (USB Input Volume)

Hiermee kunt u het volumeniveau aanpassen van de audiosignaalingang van de aansluiting [USB TO HOST]. Dit wordt toegepast op de uitgangssignalen van zowel de OUTPUT (BALANCED)-aansluitingen als de ASSIGNABLE OUTPUT (BALANCED)-aansluitingen. Instellingen: 0−127

OPMERKING

USB Input Volume wordt opgeslagen als een algemene instelling en niet voor elke performance.

Direct Monitor

Stelt de audiosignaaluitvoer in van Main L&R (USB Out)- en USB 1–30-kanalen naar het externe apparaat (zoals een computer) dat ook via dit instrument kan worden afgespeeld (direct monitoring).
Als deze parameter is ingesteld op On, wordt het audiosignaal dat wordt uitgevoerd naar het Main L&R (USB Out)-kanaal en de USB 1–30-kanalen ook verzonden naar de OUTPUT (BALANCED)-aansluitingen en [PHONES]-aansluiting van dit instrument.
Als er geen USB-verbinding is, wordt de Direct Monitor-schakelaar automatisch ingeschakeld. Instellingen: Off, On

Main L&R (Analog Output L&R Output Gain)

Stelt de uitgangsversterking van de OUTPUT (BALANCED)-aansluitingen in. Instellingen: −6 dB, +0 dB, +6 dB, +12 dB

Assign L&R (Assignable Output L&R Output Gain)

Stelt de uitgangsversterking van de ASSIGNABLE OUTPUT (BALANCED)-aansluitingen in. Instellingen: −6 dB, +0 dB, +6 dB, +12 dB

USB Main (USB Main L&R Output Gain)

Stelt de uitgangsversterking in van het Main L&R-kanaal van de [USB TO HOST]-aansluiting. Instellingen: −6 dB, +0 dB, +6 dB, +12 dB

USB 1–30 (USB Individual Output Gain)

Stelt de uitgangsversterking van de kanalen 1-30 kanalen van de [USB TO HOST]-aansluiting in. Instellingen: −6 dB, +0 dB, +6 dB, +12 dB

Monitor Volume

Toont het scherm Monitor Volume.

In het scherm MIDI I/O kunt u de MIDI-ingang en -uitgang instellen.

Gebruik
  • [UTILITY] → SettingsMIDI I/O
MIDI Signal Flow

Geeft het huidige stroomdiagram van het MIDI-signaal weer.
Het stroomdiagram verandert afhankelijk van de instellingen van het instrument.
Door bij de Local Control-schakelaar op de MIDI Signal Flow te tikken, kunt u Local Control in- of uitschakelen.

MIDI IN/OUT

Selecteert de aansluiting(en) voor het verzenden en ontvangen van MIDI-berichten. Instellingen: MIDI, USB

Local Control

Schakelt lokale besturing in of uit.
Als de Local Control uitstaat, worden het regelaarblok en het toongeneratorblok losgekoppeld en wordt er geen geluid geproduceerd als u het toetsenbord bespeelt. Ongeacht deze instelling worden de toetsenspeldata op dit instrument echter verzonden als MIDI-berichten, en worden MIDI-berichten die vanaf het externe apparaat worden verzonden, verwerkt door het toongeneratorblok. Instellingen: Off, On

MIDI I/O Channel

Stelt het MIDI-kanaal in voor invoer en uitvoer van de partij met Common en de partij waarbij de Keyboard Control Switch is ingesteld op On. Instellingen: Ch1–Ch16

AT MIDI Out (After Touch MIDI Out)

Selecteert het type aftertouch-uitvoer naar externe apparaten. Instellingen: Off, Channel, Poly

MIDI Sync

Stelt de parameters in die gerelateerd zijn aan de synchronisatie met het aangesloten externe apparaat.
Selecteer de interne klok van dit instrument of de externe MIDI-klok van DAW-software op de computer of het externe MIDI-apparaat, of de audiosignaalinvoer van de A/D INPUT-aansluitingen voor het afspelen van de arpeggio's, motionsequencer, songs en patronen. Instellingen: Internal, MIDI, A/D In (ABS)
Internal: synchroniseert met de interne klok. Voor gebruik van dit instrument op zichzelf of als primaire klokbron voor andere apparaten.
MIDI: synchroniseert met de MIDI-klok die wordt ontvangen van het externe MIDI-apparaat. Voor gebruik van het externe apparaat als de primaire klokbron.
A/D In: synchroniseert met het tempo, geëxtraheerd door de Audio Beat Sync-functie, van het audiosignaal dat wordt ingevoerd via de A/D INPUT-aansluitingen.

Clock Out (MIDI Clock Out)

Stelt de MIDI-klokberichten in die moeten worden verzonden. Instellingen: Off, On

Receive (Receive Sequencer Control)

Ontvangt de MIDI-berichten voor het starten en stoppen van de song. Instellingen: Off, On

Transmit (Transmit Sequencer Control)

Verzendt de MIDI-berichten voor het starten en stoppen van de song. Instellingen: Off, On

Controller Reset

Stelt in of de huidige instellingen van de regelaars, zoals modulatiewiel, aftertouch, voetregelaar en ademregelaar (Hold) moeten worden gebruikt of dat ze worden teruggezet naar hun oorspronkelijke instellingen (Reset) wanneer u tussen performances schakelt. Instellingen: Hold, Reset

Wanneer ingesteld op Reset, worden de regelaars gereset als u tussen performances schakelt, zoals hieronder weergegeven:

PitchbendMidden
ModulatiewielMinimum
After TouchMinimum
VoetregelaarMaximum
VoetschakelaarUit
LintregelaarMidden
AdemregelaarMaximum
ExpressieMaximum
Toewijsbare schakelaars 1 en 2Off
Elke lane van motionsequencerAls de Motion Seq Polarity voor de lane is ingesteld op Unipolar: de waarde is 0 (minimum)
Als de Motion Seq Polarity voor de lane is ingesteld op Bipolar: de waarde is 64 (midden)
FS Assign (FootSwitch Assign Control Number)

Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door de bediening van de voetschakelaar die is aangesloten op de FOOT SWITCH [ASSIGNABLE]-aansluiting. Wanneer dit instrument een MIDI-bericht ontvangt met hetzelfde regelaarwijzigingsnummer dat hier is opgegeven van het externe MIDI-apparaat, gedraagt het instrument zich alsof de voetschakelaar is bediend. Instellingen: Off, 1–95, Arp Sw, MS Sw, Play/Stop, Live Set+, Live Set−, Oct Reset, Tap Tempo

Super Knob CC (Super Knob Control Change Number)

Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd door het gebruik van de Super Knob.
Wanneer dit instrument het MIDI-bericht ontvangt met hetzelfde regelaarwijzigingsnummer dat hier is opgegeven van het externe MIDI-apparaat, gedraagt het instrument zich alsof de Super Knob is gebruikt. Instellingen: Off, 1−95

OPMERKING

Als deze parameter is ingesteld op Off, wordt de SysEx (systeemeigen) gebruikt voor het afhandelen van MIDI-berichten.

Scene CC (Scene Control Change Number)

Stelt het regelaarwijzigingsnummer in dat wordt gegenereerd wanneer u tussen scènes schakelt.
Ook zal de scène veranderen als een MIDI-bericht met hetzelfde regelaarwijzigingsnummer dat hier is ingesteld van het externe MIDI-apparaat wordt ontvangen. Instellingen: Off, 1−95

OPMERKING

Afhankelijk van het regelaarwijzigingsnummer wordt een van de scènes 1−8 geselecteerd.
0−15: scène 1, 16−31: scène 2, 32−47: scène 3, 48−63: scène 4, 64−79: scène 5, 80−95: scène 6, 96−111: scène 7, 112−127: scène 8

Als de Super Knob CC en de Scene CC op dezelfde waarde zijn ingesteld, verschijnt er een uitroepteken voor het nummer. In dat geval krijgt de Scene CC voorrang en wordt de Super Knob CC uitgeschakeld.

Control Number

Opent het scherm ControlControl Number voor de Common Edit.

In het scherm Advanced kunt u de gedetailleerde instellingen voor het instrument opgeven.

Gebruik
  • [UTILITY] → SettingsAdvanced
Audition Lock

Schakelt de auditievergrendeling in of uit.
Als deze is ingeschakeld, is de auditiefunctie uitgeschakeld. Instellingen: Off, On

Audition Loop

Als deze parameter is ingeschakeld, wordt de auditiefrase in een lus afgespeeld.
Als dit is ingeschakeld, stopt het afspelen van de auditiefrase automatisch nadat deze tot het einde is afgespeeld. Instellingen: Off, On

Kbd Hold Lock (Keyboard Hold Lock)

Schakelt de keyboard hold-functie in/uit Wanneer deze optie is ingeschakeld, is de Keyboard Hold-functie uitgeschakeld.
Instellingen: Off, On

Auto Power Off (Auto Power Off Time)

Auto Power Off is een functie die het instrument automatisch uitschakelt wanneer het gedurende een bepaalde tijd inactief is, om het energieverbruik te verminderen.
Hier kunt u de tijdsduur instellen totdat het instrument automatisch wordt uitgeschakeld. Instellingen: Off (Auto Power Off uitgeschakeld), 5 min, 10 min, 15 min, 30 min, 60 min, 120 min

Device Number

Stelt het MIDI-apparaatnummer in.
Voor het verzenden en ontvangen van systeemeigen berichten zoals bulkdump- en parameterwijzigingsberichten naar en van een extern MIDI-apparaat, moet u dit nummer zo instellen dat het overeenkomt met het apparaatnummer van het andere apparaat. Instellingen: 1–16, All, Off

Bank Select (Receive/Transmit Bank Select)

Stelt de ontvangst en verzending in van bankselectieberichten tussen het instrument en het externe MIDI-apparaat.
Als dit is ingeschakeld, ontvangt of herkent het instrument bankselectieberichten die vanaf het externe MIDI-apparaat worden verzonden. Instellingen: Off, On

Pgm Change (Receive/Transmit Program Change)

Stelt de ontvangst en verzending in van programmawijzigingsberichten tussen het instrument en het externe MIDI-apparaat.
Als dit is ingeschakeld, ontvangt of herkent het instrument programmawijzigingsberichten die vanaf het externe MIDI-apparaat worden verzonden. Instellingen: Off, On

Receive Bulk

Stelt de ontvangst van bulkdumpberichten in. Instellingen: Protect (niet ontvangen), On (ontvangen)

Bulk Interval

Stelt de intervaltijd in voor de verzending van bulkdata wanneer dit instrument het bulkverzoekbericht van het externe apparaat ontvangt. Instellingen: 0−900 ms

Sequencer Event Chase (Song Event Chase)

Dit zorgt ervoor dat bepaalde events correct worden herkend wanneer bijvoorbeeld een song vanuit het midden wordt afgespeeld, of bij de bewerkingen Vooruit (snel vooruitspoelen) en Terug (terugspoelen).
Events die met MIDI Event Chase zijn ingesteld, zullen dan correct functioneren met de Vooruit- en Terug-bewerkingen. Instellingen: Off, PC (programmawijziging), PC+PB+Ctrl (programmawijziging + pitchbend + regelaarwijziging)

Init On Boot (Initialize User Data on Boot-up)

Initialiseert de gebruikersdata wanneer het instrument wordt ingeschakeld. Instellingen: Off, On

Audio I/O Mode

Wisselt de modus van voor het audiosignaal dat wordt uitgevoerd via de [USB TO HOST]-aansluiting.
Het instrument moet opnieuw worden opgestart om deze instelling van kracht te laten worden. Instellingen: 16 Stereo/44.1kHz, 4 Stereo/44.1–192kHz
16 Stereo/44.1kHz: maximaal 32 kanalen (of 16 stereokanalen) gebruiken bij een samplingfrequentie van 44,1 kHz
4 Stereo/44.1–192kHz: maximaal 8 kanalen (of 4 stereokanalen) bij een samplingfrequentie van 44,1 kHz tot 192 kHz.

OPMERKING

Als 4 Stereo/44.1–192kHz is ingesteld, zijn de beschikbare frequenties 44,1 kHz, 48 kHz, 96 kHz en 192 kHz.

USB Driver Mode

Stel dit in op Vendor voor aansluiting op de computer waarop de Yamaha Steinberg USB Driver is geïnstalleerd.
Stel dit in op Generic als u dit instrument aansluit op een computer die voldoet aan de operationele vereisten van MIDI 2.0 of als u een smartphone of ander apparaat gebruikt waarop de Yamaha Steinberg USB Driver niet kan worden geïnstalleerd.Instellingen: Vendor, Generic

Legacy Mode

Schakel dit in om het instrument te gebruiken in MIDI 1.0.Instellingen: Off, On

Initialize Advanced Settings

Initialiseert de instellingen in het scherm Advanced.

In het scherm System kunt u de parameters instellen die betrekking hebben op het gehele instrument.

Gebruik
  • [UTILITY] → SettingsSystem
  • [UTILITY] + [DAW REMOTE] (→ Calibrate Touch Panel-instellingen)
Power on Mode

Stelt het scherm in dat op de display wordt weergegeven wanneer het instrument wordt ingeschakeld. Instellingen: Perform, Live Set

Calibrate Ribbon Controller

Opent het scherm voor kalibratie van de lintregelaar.
Gebruik dit wanneer de lintregelaar niet correct reageert.

Calibrate Touch Panel

Opent het scherm voor kalibratie van het aanraakscherm.
Gebruik dit wanneer het aanraakscherm niet correct reageert.

Initial Live Set Bank (Initial Live Set Bank)
Initial Live Set Page (Initial Live Set Page)
Initial Live Set Slot (Initial Live Set Slot)

Wanneer Power On Mode is ingesteld op Live Set, gebruik dan deze parameter om de initiële Live Set-sleuf in te stellen die moet worden geselecteerd na het opstarten.

OPMERKING

U kunt de sleuf ook instellen door een performance te selecteren in het scherm Live Set, dit scherm te openen en vervolgens op de knop Set Current Slot te tikken.

Set Current Slot (Set Current Slot to Initial Live Set)

Stelt de huidige performance in op de Live Set-sleuf die na het opstarten is geselecteerd.

Initialize All Settings

Initialiseert alle instellingen van het scherm Utility.

UI Animation

Bepaalt of de animatie van de schermovergang wordt in- of uitgeschakeld.Instellingen: Off, On

Beep

Schakelt het bedieningsgeluid van het aanraakscherm in of uit. Instellingen: Off, On

Part Display

Stelt de partijnaam in om de categorie en het partijtype weer te geven, of alleen de partijnaam. Instellingen: Type, Name

Live Set Font

Bepaalt de lettergrootte van de inhoudsnamen en categorienamen in het scherm Live Set en het scherm Category Search.Instellingen: Normal, Large

Initialize User Data

Initialiseert alle data in het gebruikersgedeelte van het gebruikersgeheugen (Performances, Motion Sequences, Live Sets en dergelijke) en alle instellingen in het scherm Utility.

LET OP

Wanneer Initialize User Data wordt uitgevoerd, worden alle toepasselijke data en systeeminstellingen die u hebt gemaakt, teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
Zorg ervoor dat u geen belangrijke data verliest. Het wordt ook aanbevolen om de benodigde instellingen vooraf op een USB-flashstation op te slaan.

Knob Flash (Super Knob LED Blink)

Schakelt de knipperfunctie van de Super Knob in of uit. Instellingen: Off, On

KnobBrightness

Stelt de helderheid van verlichting in op de Super Knob. Instellingen: 0-128

Half Glow (LED Half Glow Brightness)

Regelt het dimmen van de knoplampjes. Instellingen: Off, 1/4, 1/2

Perf Inc/Dec

Hiermee stelt u de bedieningsmodus in voor het gebruik van de Data-draaiknop, de [INC/YES]-knop en de [DEC/NO]-knop om een Performance op het Home-scherm te selecteren. Instellingen: Default, Live Set

Initialize All Data

Initialiseert alle data in het gebruikersgeheugen en alle instellingen in het scherm Utility.

LET OP

Wanneer Initialize User Data wordt uitgevoerd, worden alle toepasselijke data en systeeminstellingen die u hebt gemaakt, teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
Zorg ervoor dat u geen belangrijke data verliest. Het wordt ook aanbevolen om de benodigde instellingen vooraf op een USB-flashstation op te slaan.

Product Info

Geeft de firmwareversie (MONTAGE M OS) van het instrument weer.

Op het scherm Load kunt u bestanden en data laden.

Gebruik
  • [UTILITY] → ContentsLoad
  • [SHIFT] + [STORE]
Content Type

Alle data of een specifieke set data worden geladen vanuit één bestand dat is opgeslagen op een USB-flashstation of een instelling die op het instrument is opgeslagen.
Hier kunt u selecteren welke dataset in een bestand u wilt laden.
De beschikbare instellingen variëren afhankelijk van de route die u neemt om het scherm te openen.

Instellingen: u kunt de volgende bestandstypen laden.

Content Type Apparaattype Bestandsextensie Omschrijving
User FileFile

.Y2U
(.Y2W)

.X7U
.X8U

Een gebruikersbestand dat op een USB-flashstation is opgeslagen, wordt in het gebruikersgedeelte van het gebruikersgeheugen geladen.

Wanneer het gebruikersbestand is gesplitst, moeten zowel .Y2U als .Y2W op het USB-flashstation worden opgeslagen.

De volgende instellingen zijn opgenomen in een gebruikersbestand.
Performance
Arpeggio
Motion Sequence
Curve
Live Set
Micro Tuning
Waveform
Audition
Utility-instellingen (alleen .Y2U)
Quick Setup (alleen .Y2U)
Library FileFile

.Y2L
(.Y2M)

.X7L
.X8L

Bibliotheekbestanden die op een USB-flashstation zijn opgeslagen, worden in het bibliotheekgedeelte van het gebruikersgeheugen geladen.

Wanneer een bibliotheekbestand is gesplitst, moeten zowel .Y2L als .Y2M op het USB-flashstation worden opgeslagen.

De volgende instellingen zijn opgenomen in een bibliotheekbestand.
Performance
Arpeggio
Motion Sequence
Curve
Live Set (slechts één bank)
Micro Tuning
Waveform
Audition
Backup FileFile

.Y2A
(.Y2B)

.X7A
.X8A

Back-upbestanden die op een USB-flashdrive zijn opgeslagen, worden in het gebruikersgeheugen geladen.
Een back-upbestand bevat alles in de gebruikers- en bibliotheekgebieden, evenals songs en patronen.

Wanneer een back-upbestand is gesplitst, moeten zowel .Y2A als .Y2B op het USB-flashstation worden opgeslagen.
Song&Perf
(Song & Performance)
Interne dataAlleen de opgegeven song wordt geladen uit de songs die zijn opgeslagen in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
Zowel MIDI-sequences als performances kunnen worden geladen.
SongInterne dataAlleen de opgegeven song wordt geladen uit de songs die zijn opgeslagen in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
Alleen MIDI-sequences kunnen worden geladen.
.mid FileFile.MIDStandaard MIDI-bestanden (SMF) die op een USB-flashstation zijn opgeslagen, worden geladen (in indeling 0 of indeling 1).
.wav FileFile.WAVAudiobestanden die op een USB-flashstation zijn opgeslagen, worden geladen.
Pattern&Perf
(Pattern & Performance)
Interne dataAlleen het opgegeven patroon wordt geladen uit de patronen die zijn opgeslagen in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
Zowel MIDI-sequences als performances kunnen worden geladen.
PatternInterne dataAlleen het opgegeven patroon wordt geladen uit de patronen die zijn opgeslagen in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
Alleen MIDI-sequences kunnen worden geladen.
Audio File *File.WAV
.AIF

Audiobestanden die op een USB-flashstation zijn opgeslagen, worden geladen als golfvormen.

Voorbeeld: [PERFORMANCE] → [EDIT/] → Part-selectie → Element-selectie → Osc/Tune
Motion Seq
(Motion Sequence) *
Interne dataAlleen de opgegeven sequence wordt geladen uit de motionsequences die zijn opgeslagen in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
Smart Morph *Interne dataAlleen Smart Morph-data worden geladen vanuit de performance die is opgeslagen in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
OPMERKING

Inhoudstypen gemarkeerd met een asterisk (*) worden niet weergegeven wanneer dit scherm wordt geopend vanuit het scherm Utility.

Parent Folder Name
Current Folder Name

Geeft de naam van de bovenliggende map en de naam van de huidige map aan.
Zodra u op de naam van de bovenliggende map tikt, is dit de huidige map.

Job

Stelt in of de functie Job ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off) is.
Als deze parameter is ingeschakeld, wordt door op het huidige bestand, de huidige map of de huidige inhoud te tikken het contextmenu voor Rename of Delete geopend.
Wanneer u op het aangesloten USB-flashstation tikt, verschijnt het contextmenu voor Format. Instellingen: Off, On

Free Storage

Geeft de gebruikte capaciteit en de totale capaciteit van de geselecteerde opslag aan.
De manier waarop dit wordt aangegeven varieert afhankelijk van het type inhoud.

Folder and file select

Geeft de mappen en bestanden in de huidige map aan.

Sort

Stelt de sorteervolgorde van de bestanden in het scherm File select in. Instellingen: Name, Size, Date, Default (afhankelijk van het inhoudstype)
Name: sorteert op naam. De pijl-omlaag geeft aan dat de lijst is gesorteerd in oplopende volgorde (A tot Z). De pijl-omhoog geeft aan dat de lijst in aflopende volgorde is gesorteerd.
Size: sorteert op volgorde van datagrootte. De pijl-omlaag geeft aan dat de lijst in oplopende volgorde is (van klein naar groot). De pijl-omhoog geeft aan dat de lijst in aflopende volgorde is. Dit is niet beschikbaar als het inhoudstype Motion Seq, Song, Song&Perf, Pattern, Pattern&Perf, Performance of Smart Morph is.
Date: sorteert op de datum waarop de instelling is opgeslagen. De pijl-omlaag geeft aan dat de lijst in aflopende volgorde is gesorteerd (nieuw tot oud). De pijl-omhoog geeft aan dat de lijst in oplopende volgorde is gesorteerd. Dit is alleen beschikbaar als het inhoudstype Motion Seq, Song, Song&Perf, Pattern, Pattern&Perf, Performance of Smart Morph is.
Default: sorteert op volgorde van inhoudsnummer. Dit is alleen beschikbaar als het inhoudstype Song, Song&Perf, Pattern, Pattern&Perf, Performance, Motion Seq of Smart Morph is.

Mode

Selecteert de laadmodus.
Dit wordt alleen weergegeven voor een gebruikersbestand of een bibliotheekbestand. Instellingen: Default, 1 Perf
Default: laadt alle performances.
1 Perf: laadt alleen een opgegeven performance.

Key (Center Key)

Selecteer de toets waaraan het geladen WAV-bestand of AIFF-bestand moet worden toegewezen.
Dit wordt alleen weergegeven voor audiobestanden. Instellingen: Keyboard Select (C−2–G8), All

Keyboard Select

Stelt in of Center Key wordt bijgewerkt door bediening van het toetsenbord.
Dit wordt alleen weergegeven voor audiobestanden.

Page

Wanneer de bestanden die verschijnen in File select niet op één pagina passen, verschijnt er een scrollknop waarmee u een pagina kunt selecteren. U kunt ook een Display-knop gebruiken om een pagina te selecteren.

Op het scherm Save kunt u bestanden en data opslaan.

Gebruik
  • [UTILITY] → ContentsSave

Dit is in principe hetzelfde als het scherm Load.

Content Type

Alle data of een specifieke set data worden opgeslagen op een USB-flashstation of op het instrument opgeslagen.
Hier kunt u instellen welke data u wilt opslaan of opslaan.
De beschikbare instellingen variëren afhankelijk van de route die u neemt om het scherm te openen. Instellingen: de volgende tabel toont de inhoudstypen die kunnen worden opgeslagen of opgeslagen.

Content Type Apparaattype Bestandsextensie Omschrijving
PerformanceInterne dataSlaat de performance op in het gebruikersgebied van het gebruikersgeheugen.
User FileFile.Y2U
(.Y2W)

Instellingen die in het gebruikersgedeelte van het gebruikersgeheugen zijn opgeslagen, worden als gebruikersbestand op een USB-flashstation opgeslagen.

De volgende instellingen zijn opgenomen in een gebruikersbestand.
Performance
Arpeggio
Motion Sequence
Curve
Live Set
Micro Tuning
Waveform
Audition
Utility-instellingen
Quick Setup

Wanneer de bestandsgrootte groter is dan 2 GB en het bestand is gesplitst, moeten zowel .Y2U als .Y2W als een set worden behandeld.
Library FileFile.Y2L
(.Y2M)

Instellingen die in het bibliotheekgedeelte van het gebruikersgeheugen zijn opgeslagen, worden als bibliotheekbestand op een USB-flashstation opgeslagen.

De instellingen in het bibliotheekbestand zijn als volgt (hetzelfde als het gebruikersbestand, behalve de Utility-instellingen).
Performance
Arpeggio
Motion Sequence
Curve
Live Set (slechts één bank)
Micro Tuning
Waveform
Audition

Wanneer de bestandsgrootte groter is dan 2 GB en het bestand is gesplitst, moeten zowel .Y2L als .Y2M als een set worden behandeld.
Backup FileFile.Y2A
(.Y2B)

Instellingen die in het gebruikersgeheugen zijn opgeslagen, worden als back-upbestand op een USB-flashstation opgeslagen.

Een back-upbestand bevat alles in de gebruikers- en bibliotheekgebieden, songs en patronen.

Wanneer de bestandsgrootte groter is dan 2 GB en het bestand is gesplitst, moeten zowel .Y2A als .Y2B als een set worden behandeld.
.mid FileFile.MIDMIDI-data die zijn opgeslagen in het song- en patroongebied van het gebruikersgeheugen, worden op een USB-flashstation opgeslagen als een standaard MIDI-bestand (SMF; alleen in formaat 1).
Motion Seq
(Motion Sequence) *
Interne dataSlaat de motionsequence op die wordt bewerkt in het gebruikersgebied.
OPMERKING

Inhoudstypen gemarkeerd met een asterisk (*) worden niet weergegeven wanneer dit scherm wordt geopend vanuit het scherm Utility.

In het scherm Data Utility kunt u bestanden en data in het gebruikersgeheugen beheren.

Gebruik
  • [UTILITY] → ContentsData Utility

Dit is in principe hetzelfde als het scherm Load.

Folder select

Geeft de inhoudstypen in het gebruikersgeheugen als mappen weer. Tik op de map die u wilt openen.

  • Arp
  • Audition
  • Curve
  • Library
  • Live Set
  • Micro Tuning
  • Motion Seq
  • Pattern
  • Performance
  • Song
  • Waveform
Content Select

Als u op de naam tikt, wordt het contextmenu voor Rename en Delete geopend.

Wanneer Job is ingeschakeld, worden de volgende drie items weergegeven.

Select All

Selecteert alle inhoud in de map.
Wordt weergegeven als er niets is geselecteerd.

Unselect All

Maakt de selectie van alle inhoud in de map ongedaan.
Wordt weergegeven wanneer inhoud is geselecteerd.

Delete

Verwijdert alle geselecteerde inhoud.
Wordt weergegeven wanneer inhoud is geselecteerd.

In het scherm Library Import kunt u specifieke performances in de bibliotheek naar de gebruikersbank kopiëren.

Gebruik
  • [UTILITY] → ContentsLibrary Import

Dit is in principe hetzelfde als het scherm Load.

Select All

Selecteert alle performances in de huidige bibliotheekmap.
Wordt alleen weergegeven als er geen performance is geselecteerd.

Unselect All

Maakt de selectie van alle performances in de huidige bibliotheekmap ongedaan.
Wordt alleen weergegeven als er een performance is geselecteerd.

Import to User Bank

Kopieert de geselecteerde performance naar de gebruikersbank.
Wanneer deze handeling wordt uitgevoerd, worden de gebruikersgolfvormen en gebruikersarpeggio's, gebruikerscurves, gebruikersmicrostemmingen en gebruikersaudities die in de geselecteerde performance worden gebruikt, ook naar de gebruikersbank gekopieerd.
Wordt alleen weergegeven als er een performance is geselecteerd.

In het scherm Tempo Settings kunt u de parameters instellen met betrekking tot tempo en synchronisatie.

Gebruik
  • [TEMPO/TAP]
  • [UTILITY] → Tempo Settings
  • (Tempo-instellingen-pictogram)
Tempo

Stelt het tempo van de performance in.
Wanneer MIDI Sync is ingesteld op MIDI of A/D In en het instrument is ingesteld om te synchroniseren met een extern apparaat, wordt Ex.Tempo weergegeven in plaats van de instellingswaarde. Instellingen: 5−300

Knob Flash (Super Knob LED Blink)

Schakelt het knipperen van de Super Knob in of uit. Instellingen: Off, On

Global Tempo

Als deze parameter is uitgeschakeld, wordt voor elke performance een tempo-instelling gebruikt.
Als deze parameter is ingeschakeld, wordt het huidige tempo behouden als u de performance wijzigt. Instellingen: Off, On

Tap Tempo

U kunt het gewenste tempo instellen door op het gebied op het scherm te tikken of door op de knop [ENTER] op het bovenpaneel te drukken (tikken) terwijl de cursor op deze parameter staat.
Of u kunt de knop [TEMPO/TAP] gebruiken om het tempo op dezelfde manier in te stellen.
Deze parameter is niet beschikbaar als MIDI Sync is ingesteld op MIDI en het instrument is ingesteld voor synchronisatie met een extern apparaat.

OPMERKING

Wanneer MIDI Sync is ingesteld op A/D In, begint het zoeken naar het tempo bij de eerste tikactie.

MIDI Sync

Stelt de parameters in die gerelateerd zijn aan de synchronisatie met het aangesloten externe apparaat.
Selecteer Internal voor gebruik van de interne klok van dit instrument, MIDI voor gebruik van de externe DAW-klok van de MIDI-software op de computer of het externe MIDI-apparaat of A/D In (ABS) voor gebruik van de audiosignaalingang van de A/D INPUT-aansluitingen voor het afspelen van de arpeggio's, motionsequencer en songs. Instellingen: Internal, MIDI, A/D In (ABS)
Internal: synchroniseert met de interne klok. Voor gebruik van dit instrument op zichzelf of als primaire klokbron voor andere apparaten.
MIDI: synchroniseert met de MIDI-klok die wordt ontvangen van het externe MIDI-apparaat. Voor gebruik van het externe apparaat als de primaire klokbron.
A/D In: synchroniseert met het tempo van het audiosignaal dat binnenkomt via de A/D INPUT-aansluitingen.

Clock Out (MIDI Clock Out)

Stelt de MIDI-klokberichten in die moeten worden verzonden. Instellingen: Off, On

Mode (Click Mode)

Stelt in wanneer het klikgeluid (metronoom) moet worden afgespeeld. Instellingen: Off, Rec, Rec/Play, Always
Off: er wordt geen klikgeluid afgespeeld.
Rec: het klikgeluid wordt gespeeld tijdens de opname van een song of patroon.
Rec/Play: het klikgeluid wordt gespeeld tijdens de opname en het afspelen van een song of patroon.
Always: het klikgeluid wordt altijd afgespeeld.

Precount (Click Precount)

Stelt het aantal aftelmaten in vanaf het moment dat de knop [] (Play) wordt ingedrukt totdat de opname daadwerkelijk begint bij het opnemen van een song of patroon. Instellingen: Off (de opname start wanneer u op de knop [] (Play) drukt), 1meas–8meas

OPMERKING

Aangezien het klikgeluid de interne toongenerator gebruikt, is het gebruik van het klikgeluid van invloed op de algehele polyfonie van het instrument.

Volume (Click Volume)

Stelt het volume van het klikgeluid in. Instellingen: 0−127

Beat (Click Beat)

Stelt de tel in waarop het klikgeluid wordt gespeeld. Instellingen: 1/16 (zestiende noten), 1/8 (achtste noten), 1/4 (kwartnoten), 1/2 (halve noten), Whole (hele noten)

Type (Click Type)

Selecteert het type klikgeluid. Instellingen: 1−10

Sync Quantize (Arpeggio Synchro Quantize Value)

Past de timing aan voor het starten van het volgende arpeggio bij het afspelen van een arpeggio voor meerdere partijen. Als deze is ingesteld op Off, wordt het arpeggio gespeeld wanneer u de partij op het toetsenbord speelt. Instellingen: Off, 60 (tweeëndertigste noot), 80 (zestiende noottriool), 120 (zestiende noot), 160 (achtste noot triool), 240 (achtste noot), 320 (kwartnoottriool), 480 (kwartnoot)

Click Out (Click Output Select)

Stelt de uitvoerbestemming voor het klikgeluid in. Instellingen: MainL&R, AsgnL&R, USB1&2–USB29&30, AsgnL, AsgnR, USB1–USB30
MainL&R: uitgang in stereo (twee kanalen) naar de OUTPUT [L/MONO]- en [R]-aansluitingen.
AsgnL&R: uitgang in stereo (twee kanalen) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [L]- en [R]-aansluitingen.
USB1&2–USB29&30: uitgang in stereo (kanalen 1 en 2, naar kanalen 29 en 30) naar de [USB TO HOST]-aansluiting.
AsgnL: uitgang in mono (één kanaal) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [L]-aansluiting.
AsgnR: uitgang in mono (één kanaal) naar de ASSIGNABLE OUTPUT [R]-aansluiting.
USB1–30: uitgang in mono (kanaal 1–30) naar de [USB TO HOST]-aansluiting.

In het scherm Effect Switch kunt u de parameters instellen die gerelateerd zijn aan effectbypass.
De instellingen op dit scherm worden niet opgeslagen, dus de instellingen worden teruggezet naar de standaardinstellingen wanneer het instrument opnieuw wordt opgestart.

Gebruik
  • [UTILITY] → Effect Switch
  • Tik op het pictogram (Effect)
  • [SHIFT] + [QUICK SETUP]
Insertion FX (Insertion Effect)

Schakelt het invoegeffect in of uit. Instellingen: Off, On

System FX (System Effect)

Schakelt het systeemeffect in of uit. Instellingen: Off, On

Master FX (Master Effect)

Schakelt het Master-effect in of uit. Instellingen: Off, On

Master EQ

Zet de Master EQ aan of uit. Instellingen: Off, On

Arp Bypass (Arpeggio Bypass)

Schakelt de arpeggiobypass in of uit.
Als deze parameter is ingeschakeld, worden alle arpeggiatorbedieningen uitgeschakeld. Instellingen: Off, On

OPMERKING

Wanneer Arp Bypass aan staat, knippert de [ARP ON/OFF] knop.

Als Arp Bypass is ingeschakeld, wordt Arp Bypass uitgeschakeld als u de arpeggioschakelaar voor een willekeurige partij wijzigt.

Bij de songs die zijn opgenomen met de arpeggiofunctie is de arpeggiosequence in de data opgenomen. Wanneer u dergelijke nummers bewerkt in de DAW-software, kunt u Arp Bypass op Aan zetten om te voorkomen dat de arpeggioweergave twee keer wordt beïnvloed.

Kbd Ctrl Lock (Keyboard Control Lock)

Schakelt de vergrendeling in voor de toetsenbordbesturing in of uit.
Als dit is ingeschakeld, is de toetsenbordbesturing voor alle partijen vergrendeld.
Als u dit uitschakelt, wordt de toetsenbordbesturing ontgrendeld.

Dit is handig als u elke MIDI-track afzonderlijk wilt maken of bewerken, bijvoorbeeld als u het instrument gebruikt als een 16-delige multitimbrale geluidsmodule met de DAW-software.

OPMERKING

Als de toetsenbordbesturing voor elke partij wordt gewijzigd terwijl Keyboard Control Lock is ingeschakeld, wordt de toetsenbordbesturing ontgrendeld.

Instellingen: Off, On

Global A/D

Als deze parameter is ingeschakeld, blijft het volume van de A/D-partij hetzelfde als u de performance wijzigt, en blijven andere parameters die gerelateerd zijn aan de A/D-part ook hetzelfde.
Als deze parameter is uitgeschakeld, wordt het volume dat is ingesteld voor de performance gebruikt als u van performance verandert, en zullen andere parameters die gerelateerd zijn aan de A/D-partij dienovereenkomstig veranderen.
Master FX en Master EQ worden gelijktijdig in- en uitgeschakeld. Instellingen: Off, On

In het scherm Other Info kunt u andere informatie vinden.

Toont de lijst met snelkoppelingsbewerkingen voor het gelijktijdig indrukken van de [SHIFT]-knop en andere knoppen.

Toont inhoud zoals auteursrechten.