2. Paneelsecties en hoofdfuncties
a–f Linkerkant
a [VOL+]/[VOL−]-knoppen
Worden gebruikt om het volume van het geluid te regelen dat uit de ingebouwde luidspreker of hoofdtelefoon komt die op de [PHONES]-aansluiting is aangesloten.
b [DELETE]-knop
Wordt gebruikt om een patroon of project te verwijderen.
c [MUTE]-knop
Wordt gebruikt om een specifieke track te dempen.
d [SOLO]-knop
Wordt gebruikt om een specifieke track op solo te zetten.
f [/PLAY]=knop
Wordt gebruikt om de stroom aan/uit te zetten en om een project af te spelen/te stoppen.
g–p Linksboven (Drumsectie, Synth-sectie)
g [ALL]-knop
Draai aan deze knop om de patronen voor alle 11 tracks tegelijk te wijzigen.
h Track-knoppen
Draai aan deze knoppen om het patroon voor elke afzonderlijke track te wijzigen. Druk hierop om een track te selecteren. Druk op een knop terwijl het afspelen is gestopt om het geluid van die track te beluisteren.
i Drumtoetsen
Druk op deze toetsen om elke stap aan/uit te zetten. Houd een drumtoets ingedrukt en draai aan een Sound Design-knop om een parameter te vergrendelen.
j Opnametoets
Wordt gebruikt om een real-time opname uit te voeren. U kunt een uitvoering opnemen met de Synth-toetsen of MIDI-invoer van een externe bron opnemen. U kunt ook Motion-opnames van parameters uitvoeren.
k Synth-toetsen
Druk hierop om de geselecteerde Synth-track (SYNTH 1, SYNTH 2 of DX) of SAMPLER-track af te spelen.
l [BAR LENGTH]-knop
Wordt gebruikt om de lengte van het patroon in de momenteel geselecteerde Synth-track (SYNTH 1, SYNTH 2, DX) en SAMPLER-track te wijzigen.
m [OCTAVE]-knop
Wordt gebruikt om de toonhoogte van de momenteel geselecteerde Synth-toets met één octaaf te wijzigen.
n [SCALE]-knop
Wordt gebruikt om de toonladder te wijzigen die wordt gebruikt wanneer de Synth-toetsen worden ingedrukt.
o [KEY]-knop
Wordt gebruikt om de toonsoort te wijzigen die wordt gebruikt wanneer de Synth-toetsen worden ingedrukt, in halve stappen.
p [REC SAMPLE]-knop
Wordt gebruikt voor sampling op de SAMPLER-track.
q–A Rechtsboven (Sound Design en FX-sectie)
q Index
Toont de geselecteerde parameter of modus.
r Global meter
Toont de waarde van de parameter die wordt bediend of de bedrijfsstatus tijdens het opslaan/laden van gegevens.
s [UNDO/REDO]-knop
Wordt gebruikt voor het UNDO/REDO-geluid en effectparameterwijzigingen.
t Sound Design-knoppen 1–4
Draai aan deze knoppen om het geluid van een track te wijzigen of parameters aan te passen.
u Knop Sound Design-pagina
Druk hierop om te schakelen tussen de geluidsparameters die worden bestuurd door de Sound Design-knoppen.
v [CLEAR FX]-knop
Druk hierop om een effect tot het minimumniveau te reduceren.
w [FX]-knop
Draai aan deze knop om het type effect te wijzigen.
x [MASTER/SINGLE]-schakelaar
Schakelt tussen de te besturen effecten.
MASTER: Effecten toegepast op alle tracks
SINGLE: Effecten die alleen op de doeltrack worden toegepast
y[FX LEVEL] [HIGH PASS] [REPEATER]-aanraakschuifregelaars
Schuif deze regelaars om de effectparameters aan te passen.
Als de effectpagina op pagina 1 is ingesteld, worden [HIGH PASS] en [REPEATER] op alle tracks toegepast, ongeacht hoe de [MASTER/SINGLE]-schakelaar is ingesteld.
z FX-paginaknop
Druk hierop om de parameters te wijzigen die worden bestuurd door de aanraakschuifregelaars.
A Luidspreker en microfoon
Ingebouwde luidspreker en microfoon.
B–H Rechterkant
B [USB]-aansluiting (USB Type-C™)
USB Type-C-aansluiting. De meegeleverde USB-C naar USB-C-kabel kan worden gebruikt om het apparaat op te laden en aan te sluiten op computers en MIDI-apparaten.
LET OP
・ Wacht na het loskoppelen van de USB-kabel minimaal 6 seconden voordat u deze opnieuw aansluit. Als u de kabel snel loskoppelt en weer aansluit, kan het apparaat defect raken.
C [PHONES]-aansluiting
Wordt gebruikt voor het aansluiten van een hoofdtelefoon (stereo-ministekker). Als er een hoofdtelefoon is aangesloten, komt er geen geluid uit de ingebouwde luidspreker.
D [AUDIO IN]-aansluiting
Wordt gebruikt voor audio-invoer (stereo-ministekker), door verbinding te maken met de audio-uitgang van een audioapparaat.
E [MIDI]-aansluiting
Wordt gebruikt voor het aansluiten van een extern MIDI-apparaat via de meegeleverde MIDI-conversiekabel.
F [BPM+]/[BPM−]-knoppen
Worden gebruikt om het afspeeltempo van het project aan te passen tussen 5 en 300 BPM. Druk beide knoppen tegelijkertijd in om het tempo in te stellen op de startwaarde van het recent geopende project. Het aantal lampjes op de Global Meter geeft een ruwe indicatie van het huidige tempo.
G [SWING]-knop
Druk op deze knop om het hele project een swinggevoel te geven.
H [PROJECT↑]-knop
Wordt gebruikt om tussen projecten te schakelen.